
nabij de kust metterwoon gevestigd, waar de ontginning van
het niet gedraineerde land met de minste moeilijkheden ge-
paard ging.
Evenals vroeger is de landbouw nog steeds het hoofdmiddel
van bestaan der Koeboe’sche bevolking; nabij de kampoeng’s
zijn hier en daar zelfs vrij uitgestrekte ladang’s ; sawahbouw is
echter geheel onbekend. Overigens vindt zij een bron van in-
komsten in de klappercultuur, zoomede in de inzameling van
producten uit het woud, als was en honig, rotan van inférieure
kwaliteit en eenige houtsoorten, w.o] ebbenhout, kajoe laka,
garoehout, enz.. Het maken van atap en matten van nipah-
bladeren is verder te Koeboe eene vrij loonende industrie. De
strandbevolking maakt voorts zeer veel werk van de visch-
vangst ; de bereiding van gedroogde visch en trasi levert haar
een vrij goed middel van bestaan op. De Chineezen, die in het
landschap verblijf houden, trachten met kleinhandel en voor
een deel 00k met vischvangst aan den kost te komen, maar
vinden in het weinig welvarend rijkje over ’t algemeen een ar-
moedig bestaan.
B E S LU IT .
Hebben wij in deze bijdragengetrachtzooveelmogelijkeen
objectief beeid van het omvangrijk Kapoewasgebied te leve-
ren, m.a.w. land en volk naar waarheid te schetsen, wij zijn
00k de eersten om te erkennen, dat die schets verre van roos-
kleurig mag heeten.
Van af den uitersten bovenloop tot waar de trotsche Kapoe-
wasstroom zijn wateren in den Indischen Oceaan ontlast, bleek
toch dat nog steeds maagdelijke wouden de hoofdbegroeiing
van het landschap uitmaken ; dat wel is waar een prächtig net
van natuurlijke waterwegen het land in alle richtingen doorsnijdt,
maar dat de vele gevaren waardoor die rivieren zieh
bijna zonder uitzondering in hären bovenloop en over een
groot deel van hären middenloop kenmerken, het veelvuldig
buiten hare oevers treden in de lagere streken, waardoor her-
haaldelijk uitgestrekte bouwvelden als ’t wäre worden ver-
nietigd, en de nu en dan zeer läge waterstanden, die aan de
gemeenschap groote hinderpalen in den weg leggen, er op
wijzen dat afdoende verbetering en onderhoud dier rivieren
dringend noodig is ; dat bruikbare communicatie middelen te
land ten eenenmale ontbreken; dat nog onafzienbare drassige
laaglanden op drainage wachten om in vruchtbare landouwen
te worden herschapen; dat de gedeprimeerde inheemsche bevolking
overal zeer dun gezaaid is en alleen haar groote een-
voud van zeden en de uiterst geringe eischen, die zij aan het
leven stelt, het haar mogelijk maken, al is het dan 00k veelal
op gebrekkige wijze, in haar onderhoud te voorzien ; dat die
bevolking om tal van redenen eerder in zielental ■achteruit
gaat dan toeneemt; dat eindelijk het grootste deel der inheemsche
bevolking nog onder het juk van niets beduidende Ma-
leische potentaten verkeert, die zelf veelal verarmd zijn en tot
de ontwikkeling van land en volk niets bijdragen.
Dankbaar moet echter tevens worden erkend dat door den
invloed van ons bestuur thans bijna alom rust en veiligheid
heerschen; dat in de oorspronkelijke ruwe zeden der Dajaks
reeds groote verbetering is gekomen ; dat de afpersingen der
bevolking'door de Maleische vorsten binnen enge grenzen zijn
teruggebracht; dat eindelijk de bevolking hoe langer hoe meer
inziet, dat ons bestuur haar tot zegen strekt.
De vraag doet zieh echter 00k voor of Borneos Westkust
en meer speciaal het Kapoewasgebied een land zonder toe-
komst is, zooals het zieh tot nu toe wel eenigszinslaataanzien.
Volmondig meenen wij die vraag ontkennend te kunnen
beantwoorden, maar 00k even stellig durven wij als onze over