
Ult het waterjournaal van Sintang bleek voorts, dat de
grootste rijzing in 24 uur (Augustus 1894) *.58 m. bedroeg
en in October 1895, gedurende 10 dagen, 6.20 m. £ de grootste
daling van het water was in een etmaal ongeveer 1.50 m.
Te Tajan steeg of viel het water in 24 uren hoogstens 0.60
m.; de grootste daling werd waargenomen in Februari 1895,
n.m. 3.40 m. in 19 dagen. De invloed van eb en vloed kon te
Tajan alleen voor de jaren 1891 en 1892 eenigszins uit het
journaal worden afgeleid. In de maand Augustus van eerstge-
noemd jaar, welke zieh door eenen zeer lagen waterstand ken-
merkte, werd op denzelfden dag eene rijzing en daling van
totaal 0.75 m. waargenomen engedurende het jaar 1892, toen
het water hoog was, werden op een dag verschillen geconsta-
teerd afwisselende van 0.10 tot 0.40 m. Eerstbedoeld groot
ver^chil Staat vermoedelijk niet uitsluitend met eb en vloed in
verband, maar zal wel gedeeltelijk veroorzaakt zijn geworden
door opstuwing van het zeewater bij springtij, gepaard aan
zwaren wind op de mondingen der Kapoewasdelta.
Eene gedetaileerde beschrijving der Kapoewasoevers over
het lange traject tusschen Tajan en Sintang meenen wij in verband
met de algemeene strekking dezerbijdragenachterwege
te kunnen laten, te meer daar de topographische kaart dien-
aangaande reeds veel opheldering geeft. Wij willen dan 00k
volstaan met aan te teekenen, dat waar laag alluviaal terrein
längs de oevers wordt aangetroffen, deze veelal modderachtig
zijn en dat de vegetatie nog maar weinig uit oorspronkelijke
bosschen bestaat, daar door den ladangbouw het woud der
oevers reeds grootendeels voor jong hout en lianen heeft plaats
gemaakt. Längs de Kapoewas reizende, valt het bepaald op,
dat, 00k in verband met het betrekkelijk gering aantal neder
zettingen längs de oevers, het oeverlandschap zoo buitenge-
woon eentonig is; alleen waar, zooals in de nabijheid van
Sanggau, de berg- en heuvelruggen tot aan de rivier voortloopen
en hier en daar steile oeverwanden vormen; of waar
zooals tusschen Mdlijau en Tajan de nog veelal met hoog geboomte
bezette granietheuvels hare donkere boschkruinen
boven het läge oeverbosch verheffen, levert de vaart längs de
rivier een enkel schoon natuurtafereel en 00k wat afwisseling
op. Steile oevergedeelten, zooals die tusschen Sanggau en
Bijang, zijn er over ’t algemeen weinig. Wel zijn de oevers
hier en daar hoog, maar door aanslibbing hebben daar de
vroegere sterke hellingen reeds veelal voor meerzachteglooi-
ingen plaats gemaakt.
Het bed der rivier bestaat tusschen Tajan en Sanggau hoofd-
zakelijk uit zand, met veel klei en modder, welke eene bruine
kleur heeft; de zandbanken in dit riviergedeelte werden reeds
hiervoren genoemd, evenals de plaatsen, waar steenen zijn.
Stroomopwaarts van Sanggau is de bedding over ’t algemeen
minder modderig, maar maakt zand veelal het hoofdbestand-
deel uit. Bij zeer laag water verplaatst zieh de geul— het diep-
ste gedeelte der bedding— gedurig in dien zandbodem | vooral
tusschen Sanggau en Bijang komt dit voor,wat voor de scheep-
vaart zeer bezwaarlijk is.
Het verval der bedding kan ongeveer worden afgeleid uit
de längs barometrischen weg bepaalde hoogten boven zee van
Sintang en Tajan. De hoogte van het astronomisch station op
eerstgenoemde plaats, gelegen ongeveer 4 m. boven het nul-
punt der peilschaal, is 27.5 m., die van het station te Tajan,
dat circa 2.50 m. boven nul ligt, is 7 m., waaruit voor het verval
tusschen Sintang en Tajan 19.0 m. volgt. Daar de afstand
tusschen beide plaatsen 287.2 k.m. bedraagt, volgt uit het
vorenstaande voor het verhäng ^ = 1 ^ , wat zeker gering kan
worden genoemd.
Omtrent de stroomsnelheid valt aan te teekenen, dat deze
boven de geul, in normale omstandigheden, gemiddeld 1 m.
per secunde of circa 2 Eng. mijlen per uur bedraagt; bij zeer