
kampoeng’s aan de rivier gelegen, waarvan als de belang-
rijkste kunnen worden genoemd: Mfengkijang, S&doewa,
Boenti, Kfembajan, BSdoewai, Balai Karangan, Entopan en
Entikoeng, de laatste Maleische nederzetting längs de rivier,
die van uit Balai Karangan in een dag kan worden bereikt.
Entikoeng is een betrekkelijk kleine kampoeng, maar heeft
eenige beteekenis omdat van daar een goede handelsweg
naar Sadoeng (Sarawak) voert. De afstand van het op 89 m.
hoogte gelegen Entikoeng tot aan de Sörawaksche grens, die
op 121 m. boven zee gesneden wordt, bedraagt längs dezen
vrij vlakken landweg niet meer dan 3 k.m.
De voornaamste Chineesche vestigingen längs de Sökajam
zijn te Balai Karangan, Oebai en te Seke nabij Mfiraoe. Oebai
is 00k door een voornamen handelsweg met Sörawak Verbünden
; de afstand van de op 84 m. hoogte gelegen plaats tot
waar deze eveneens vlakke weg, waar längs de bevolking wel
eens hare sampan’s sleept, de Sgrawaksche grensketen op 124
m. hoogte ten noorden van den G. Rowan snijdt, bedraagt
slechts 5,5 k.m.
Dajaksche nederzettingen worden reeds van af de Mgng-
kijangmonding längs de Sgkajam aangetroffen, doch eerst
stroomopwaarts van Balai Karangan komen groote huizen
voor. Evenals elders ter Borneo’s westkust zijn echter 00k de
vestigingen der Sanggau Dajaks binnen het territoir van den
stam aan verplaatsing onderhevig, zoodat met de Dajaksche
woonplaatsen weinig rekening te houden valt.
Onder de voornaamste landwegen', die van uit het bronge-
bied der Sgkajam naar de aangrenzende landschappen voe-
ren, kunnen worden genoemd :
Het pad dat bij Pn Loe een aanvang neemt en westwaarts
längs verscheidene huizen der Songkong’s, w. o. Akit en Ta-
tang naar de grens tusschen Sanggau en Sambas voert, die
nabij den G. Salamak op 827 m. hoogte gesneden wordt. Van
daar daalt dit pad in laatstgenoemd landschap längs de Da-
jäksche nederzetting Tgmong naar de aan de S. Ajoeng, een
rechter affluent van de Bijang, linker zijtak van de Sambas,
gelegen Maleische kampoeng Boemboeng af, van waar de
Ajoeng als waterweg bruikbaar is. De afstand van Pn Loe tot
Boemboeng bedraagt längs dezen weg 32 k.m.; in verband
met de buitengewoon Sterke hellingen, waardoor het pad zieh
vooral in de Songkongstreek kenmerkt, kan het door Euro-
peanen in niet minder dan 2 dagen worden afgelegd, doch
Dajaks zonder vrachten doen het zoo noodig in een dag of
iets meer.
Van uit het vorengenoemde Akit leidt een ander pad in al-
gemeen noordelijke richting naar de grens met Sambas, die
onder zeer sterke hellingen op 730 m. hoogte gesneden wordt
naar den oorsprong der S. Koemba (Sambas-rivier) en daalt
längs die beek af naar de Dajaksche nederzetting Kapoet, van
waar de Koemba met kleine sampan’s bevaarbaar wordt. De
afstand van Akit tot Kapoet bedraagt längs dit pad 16,5 k.m.
en kan in een dag worden afgelegd.
Het overtrekken der grensketen is echter zeer moeilijk,
daar de bergwanden hier en daar zoo steil zijn, dat men zieh
van ladders moet bedienen om den längs enkele van die steile
gedeelten voerenden weg te kunnen volgen.
Een derde pad van uit het brongebied der Sökajam naar
Sambas neemt bij Sgkadjang een aanvang en voert in alge-
meen noordwestelijke richting onder buitengewoon steile hellingen,
nu eens rijzend dan weder dalend, naar de grensketen,
die ten oosten van den G. Tömau op 678 m. hoogte gesneden
wordt; de afstand tot daar bedraagt 11 k.m..Van de grens zet
het pad zieh in Sambas en daarna gedeeltelijk door SSrawak
vlak längs de grens van ons gebied voort naar den 248 m.
hoogen zadel tusschen de bergtoppen Sfeboeloeh en Rösak van
de Sörawaksche grensketen, en daalt dan gedeeltelijk de on