
Tripangvisscherij wordt op de Pontijanak’sche kust nietuit-
geoefend; de te Pontijanak aangevoerde tripang komt van de
Karimataeilanden, van waar ook de haaivinnen afkomstig zijn,
die bij de Chineezen grooten aftrek vinden.
De inlandsche nijverheid heeft te Pontijanak zeer weinig te
beteekenen; alleen van het weven van katoenen en zijden
kain’s en sarong’s wordt door de Maleische vrouwen, zelfs die
van aanzien, vrij veel werk gemaakt. Daar deze industrie als
huiswerk en met handweefgetouwen geschiedt, is het weefsel,
vergeleken met bet Europeesche fabrikaat, nog al duur, het-
geen echter aan den gereeden aftrek weinig schade doet, om-
dat de inlandsche bevolking in het binnenland der residentie
de Europeesche weefsels als van inferieure kwaliteit aanmerkt.
Het weven geschiedt meestal op taak en wat de zeer kostbare
weefsels betreft alleen op bestelling; verscheidene gegoede
familien hebben hiertoe zelfs weefsters in vasten dienst. De be-
noodigde grondstoffen, als garen, zijde, goud- en zilverdraad,
worden van Java en Singapoera aangevoerd; de zijde, die van
China afkomstig is, komt in ruwen Staat te Pontijanak en kost
dan circa 4 dollars per kati; ze moet dan nog tal van bewer-
kingen, als kleuren, kneden, stijven en uitkammen ondergaan
alvorens voor het weven bruikbaar te zijn. De meest gebrui-
kelijke kleurstoffen voor het verwen der zijde zijn: koenir voor
geel, een soort gomlak voor rood, daoen goera (notho path
frusti cotum), vermengd met groene klei, voor zwart en indigo
voor blauw. Het katoenen garen wordt in verschillende kleuren
ingevoerd ; het in 1900 te Pontijanak aangevoerde garen
had eene handelswaarde van7^48713.
Zeer eenvoudige kain’s van garen hebben eene waarde van
± / 2.50 ; met wat zijde doorweven kosten ze van / 5 tot / 7 ;
zijden kain’s hebben in de eerste hand eene handelswaarde
van / i o tot / 15 en wanneer ze rijk met goud- of zilverdraad
zijn bewerkt van / 5 0 tot / 60. Nu in de laatste jaren de zijden
sarong’s ook veel aftrek op Java vinden, uit de kunstzin der
Maleische weefsters zieh hoe langer hoe meer in het bedenken
van smaakvolle patronen en zeer fraaie kleurschakeeringen.
Het batikken is ter Borneo’s Westkust eene geheel onbe-
kende industrie ; de Maleiers en Boegineezen en vooral de
Chineesche vrouwen dragen echter zeer gaarne batikgoederen,
die, wat de echte batik’s betreft, van Java worden geimpor-
teerd, terwijl de minder gegoeden zieh met de veel goedkoo-
pere, nagemaakte batik’s van Europeeschen oorsprong be-
helpen.
Het diamantslijpen, dat in vroegere jaren te Pontijanak nög
al wat te beteekenen had, is thans eene geheel kwijnende industrie
; men heeft daar nu nog maar één slijperij van Maleiers,
meerendeeis Bandjareezen, met eene hoogst primitieve instal-
latie, welke, vergeleken met het Europeesche slijpsel, zeer
inférieur werk levert.
Dat die industrie zoo achteruit is gegaan, houdt zeker in de
eerste plaats verband met den zeer verminderden aanvoer van
diamanten uit Landak, die vroeger voor een niet onbelangrijk
deel te Pontijanak werden geslepen. De uitvoer van diamanten
wordt toch tegenwoordig op niet meer dan 1300 karaat per
jaar geschat, eene zoo luttele hoeveelheid, dat ze in den diamanthandel
geen gewicht meer in de schaal legt.
Ook de goud- en zilversmidskunst heeft weinig te beteekenen
; men heeft eigentlijk slechts één geschikte goudsmid in
het geheele gewest, nl. die te Pontijanak, die behalve kunst-
vaardigheid ook veel kunstzin aan den dag legt, doch door
gebrek aan kapitaal op zeer kleine schaal werkt.
Een bepaald beduidende industrie der Chineezen te Pontija-
nak is echter nog steeds de scheepsbouw ; op de werven te
Kampoeng Baroe, die evenals de houtzagerijen der Chineezen
zeer goede zaken maken, worden dan ook de meeste vaartui-
gen voor de binnenlandsche vaart gebouwd.