
en bedienend personeel verbonden en gewoonlijk neemt daar
een der oudsten dan wel het kampoenghoofd de betrekking
van labai waar.
Hadji’s treft men in het Sfekadau’schebetrekkelijk weinigen
aan. Van het inlandsch bestuur heeft alleen de teeor enwoordieore
mangkoe boemi, evenals zijn 2 voorgangers, de bedevaart
naar Mekka gedaan; de panömbahan, die in 1880 het voor-
nemen had ter bedevaart te gaan en reeds de vergunning van
het Gouvernement had ontvangen zieh daartoe tijdelijk in het
bestuur te doen vervangen, zag echter ter elfder ure van zijn
voornemen af, en zond, zooals meer gebruikelijk is, twee andere
geloovigen in zijne plaats.
Zelfs bij de leden der vorstenfamilie zijn nog tal van heiden-
sche gebruiken in zwang, o.a. het masoek oemboeng, dat door
den panömbahan met grooten luister wordt gevierd1).
Zoodra een zijner dochters den huwbaren Staat heeft bereikt,
wordt in het midden van den dalöm een planken huisje van
circa 3 m. in het vierkant met een spits toeloo^end dak opge-
zet, waarin de huwbare gedurende omstreeks eene maand
moet vertoeven. Zij is al dien tijd, evenals de vrouwen die haar
moeten bedienen, geheel in ’t wit gekleed en öokharebezoek-
sters moeten zieh in een wit gewaad steken om toegang tot de
oemboeng te kunnen krijgen. Zoolang het bSroemboeng duurt,
wordt in den dalSm van den panömbahan een ieder, zoowel
Europeaan, als Maleier of Dajak, met groote feestelijkheid
ontvangen.
Het feest wordt besloten met het möngaloewarken oemboeng,
maar veelal verlaat de maagd haar tijdelijk eng ver-
1) In Sanggau is het masoek oemboeng geheel in onbruik geraakt, eerstens omdat
het als een feest van zuiver heidenschen oorsprong in strijd met den Koran is en
voorts wegens de groote kosten aan de viering verbonden. Zie ook omtrent de be-
teekenis van deze plechtigheid het reeds vroeger genoemde opstel van den contrôleur
Kühr.
blijf om körten tijd daarna in het huwelijk te treden, en geeft
dit dan aanleiding om het feest nog eenigen tijd voort te zetten.
Dit uit de oemboeng brengen, moet door in het wit ge-
kleede familieleden geschieden, die dan de jonge dochter over
den wand van haar tijdelijke gevangenis tillen; deze te ver-
laten door de deur van de oemboeng is voor haar streng ver-
boden. Is zij verloofd, dan wordt zij buiten de oemboeng door
haar bruidegom opgevangen, waarna bruid en bruidegom on-
der tal van ceremonien naar de rivier worden geleid, daar
worden gebaad en na afloop weder zeer feestelijk naar den
dalém teruggebracht.
Ook andere nog steeds bij de Sékadau’sche vorstenfamilie
gebruikelijke plechtigheden wijzen er op, dat aan het isla-
misme in Sékadau nog wel het een en ander hapert.
Zoo gaat bijv. de vorst, telkenmale voordat het huwelijk
van een zijner kinderen zal worden voltrokken, met een zeer
groot gevolg naar de ongeveer 5 k.m. benedenstrooms van
zijne hoofdplaats aan den rechter Kapoewasoever gelegen
heuvel, bekend onder den naam van Lawang Koewari, waar
volgens de overlevering Pangeran Agoeng en diens vrouw
Ratoe Kandoeng eertijds hun negéri hadden, welke thans geheel
versteend is. Bedoelde heuvel heeft een verticalen rotswand,
welke van boven met hoog geboomte is bezet en waarin
tal van kleine holen voorkomen1). Die erg bochtige en enge
holen leiden, naar men te Sékadau gelooft, naar zeer ruime
1) De läge heuvelreeks-Lawang Koewari bestaat hoofdzakelijk uit een groen-
achtig grauwen kleizandsteen, die een weinig kalkhoudend is en waarin afgeronde
stukjes van een donkerbruinen kleisteen voorkomen. In deze hoofdvorming ligt
eene horizontale, zeer har de laag, bestaande uit afgeronde stukjes kwarts en don-
kerbruine klei, vereenigd door een sterk kalkhoudend bindmiddel. Met deze laag
komt eene dünne laag verkoold hout of bruinkool voor. Het terrein achter de
heuvels is min of meer goudhoudend en werd in vroegere jaren door Chineezen
bewerkt. (Jaarboek van het Mijnwezen 1879 I).