
is al wat men längs de rivier ontwaart. Daarachter is aan den
rechter oever een betrekkelijk smalle strook ladang’s en klap-
pertuinen met verspreid liggende nederzettingen van Maleiers
en Boegineezen; de linker oever is nog vrij wel onbewoond.
Het meermalen genoemde Batoe Lajang is een granietheu-
veltje van ruim 5 m. hoogte, dat eertijds door de Pontijanak’-
sche vorsten tot versterking was ingericht, waarvan de over-
blijfselen in den vorm van een paar oude kanonnen nog aan-
wezig zijn. Naast en stroomafwaarts van den heuvel is de be-
graafplaats der Jeden van de sultansfamilie, welke deels uit
granietbrokken, deels uit gemetstelde steenen muurtjes is op-
getrokken; ze bevat tal van graftomben met Arabische of
Maleische opschriften, overschaduwd door kbnangaboomen.
Naar het als „kbramat” bekend staand graf van Sjarif Abdoel
Rachman, de grondvester der dynastie, hebben tweemaal
s jaars (hari raja en hari raja hadji) bedevaarten plaats, waar-
aan door den sultan met zijne familieleden en een groot deel
der bevolking in sierlijk opgetuigde roeivaartuigen deelge-
men wordt.
Zooais wij reeds mededeelden, vervolgt de hoofdtak der
Kapoewas van af Soeka Lanting zijn loop in algemeen weste-
lijke richting onder den naam van Poengoer Bösar en ontlast
een deel van het Kapoewaswatei" ten zuiden van Soengai Ka-
kap door vier delta-armen in zee. De oostelijkste dier mondin-
gen, die het eilandTandjoengSaleh van den vasten wal scheidt,
blijft den naam van Poengoer Bbsar behouden; de overige
dragen van noord naar zuid de namen van Säpoh Pbroepoeh,
Sbpoh Laoet en Sölat Pampang. Daar voor deze mondingen
niet meer dan een paar voeten water Staat, hebben ze voor de
groote scheepvaart geen beteekenis ; alleen visschersvaartui-
gen e.d. kunnen er bij goed weder in- en uitloopen.
Tusschen Soeka Lanting en de eerste deltavertakking der
Poengoer bij Sölat Pampang wisselt de breedte der rivier af
van 400 tot 750 m.; de diepte der bedding bedraagt tot vlak
bij de oevers minstens 4 ä 5 vaam jj de oevers zijn laag, vlak
en drassig en nog geheel met hooggeboomte bezet.
De Koeboerivier, die zieh bij de zeer scherpe Tandjoeng
Olak-Olak, aldus genoemd naar de draaistroomen, die daar
steeds loopen, op 37 k.m. afstand van Soeka Lanting, van de
Poengoer scheidt en die in de Padang Tikarbaai uitwatert, is
alhoewel in haar benedenloop hier en daar nauw en bochtig,
een goede vaarweg voor stoomschepen met bestemming naar
Pontijanak.
Tot aan de monding der Kleine Koeboe, 23 k.m., afstand
van Tandjoeng Olak-Olak, heeft de Koeboe eene breedte tusschen
de 250 en 125 m.; verder tot aan de baai (21 k.m.) wisselt
de breedte af van 60 tot 150 m..De rivier is over haar ge-
heelen loop tot vlak bij de oevers van 4 tot 5 vaam diep en
heeft een zachten moddergrond ; aan de meeste hoeken steken
echter banken uit.
Op 1,5 k.m. afstand voor de monding Staat op hetdroogste
gedeelte der geul een peilschaal met witten bol, waarbij met
hoog water springtij 12, bij gewoon hoog water 9 en met ge-
woon laag water niet meer dan 6 voet wordt gepeild. In den
regel kunnen dus schepen van hoogstens 10 voet diepgang
hier binnenvaren, wanneer de dagelijksche rijzing van het water
wordt afgewacht, wat nimmer bezwaar oplevert, daar de
baai voldoende beschut is tegen de heerschende winden.
Op de baar voor de Padang Tikarbaai of rivier, welke aan
hären ingang eene breedte van circa 6 k.m. heeft, blijft met
laag water spring nog 25 voet water; ze vormt dus de diepste
monding der Kapoewasdelta. De verkenning dier monding
van uit zee en het mijden van een paar ondiepten in de baai
kan zeer gemakkelijk geschieden met behulp van eenige zoo-
genaamde merken, gevormd door de ver uit zee zichtbare
tjbmaraboomen op den zandigen noordelijken hoek van het