Van veeteelt wordt in het deltagebied der Kapoewas in ’t
geheel geen werk gemaakt; eensdeels houdt dit verband met
het gemis aan weidegronden, anderdeels omdat aan ploeg- en
trekvee geen behoefte bestaat, terwijl het benoodigde slacht-
vee tegen zeer billijken prijs van Singapoera kan worden ont-
boden.
De in- en uitvoerhandel is nagenoeg geheel in handen der
Chineezen, die hunne waren grootendeels van Singapoera ont-
bieden, waarheen zij ook bijna alle producten van het land
uitvoeren. Zij werken slechts voor een klein deel met eigen
kapitaal en overigens met dat van Chineesche groothandelaren
te Singapoera. De handelsbetrekkingen met Java zijn altijd
hoogst onbeteekenend geweest en hebben ook nu nog weinig
te beduiden.
Bijlagen IX enX bevatten een overzicht van den algemeenen
in- en uitvoerhandel van Pontijanak,dus van hetgeheele Kapoe-
wasgebied, gedurende het jaar 1900. Hierbij moet in aanmer-
king worden genomen, dat bovendien enkele artikelen van
Java worden ingevoerd,waarheen ook nu en dan afscheep van
eenige producten plaats heeft, zoodat de handelsbeweging iets
grooter is geweest dan uit de totalen volgt, welke voor den inen
uitvoer re sp ./ 3.119437 en/ 2-255670 hebben bedragen.
Een vergelijkend overzicht van den in- en uitvoer te Pontija-
nak van de voornaamste handelsartikelen, gedurende de jaren
1885-^1900, dus van de laatste 16 jaren, is in Bijlage XI ne-
dergelegd.
Te Pontijanak, dat voor den algemeenen in- en uitvoer is
opengesteld, is een kantoor voor het doen van aangifte tot
lossing, uitslag, inlading en vervoer. Schepen, die door de
Padang Tikarbaai en de Koeboerivier naar Pontijanak gaan,
zijn verplicht te Koeboe een oppasser van de recherche aan
boord te nemen,die tegen tusschentijdsche lossing moet waken.
Over het algemeen kan wel gezegd worden dat de welvaart
in de afdeelingen Pontijanak en Soengai Kakap in de laatste
jaren toenemende is; zelfs te Mandor en in het eveneens ver-
armde SSbadoe werd in den laatsten tijd eenige vooruitgang
van de welvaart geconstateerd. De Chineesche landbouwende
kampoeng’s Niboeng Sferiboe en Tölok Koempai gaan in de
laatste jaren zelfs belangrijk vooruit en nog meer is dit het
geval met de vestigingen in het Soengai Kakap sehe, waar
Maleiers en Boegineezendoor.deklappercultuurruimewinsten
behalen, wat weder aan de Chineesche handelaren ten goede
komt. Het meest toenemende is echter zeker de welvaart on-
der de Chineezen ter hoofdplaats Pontijanak, hetgeen vooral
verband houdt met den thans bloeienden handel in boschpro-
'ducten met de hooger op längs de Kapoewas gelegen vestigingen.
Overtuigende bewijzen hiervoor zijn o.a. de geleide-
lijke vergrooting en verfraaiing van de Chineesche wijk ter
hoofdplaats en de vermeerdering van de pachtschatten gedurende
de laatste 1 o jaren (Bijlage XII). Ook te Soengai Kakap
is de pacht van de „kleine middelen” thans veel hooger dan
in 1892 ; te Niboeng Shriboe en Tfelok Koempai daarentegen
iets lager,waarschijnlijk omdat daar bijna geen concurrentie is.
De opiumpacht voor het geheele gewest is in x 896 belangrijk
gedaald, maar in 1900 weder gestegen en bedraagt thans
weder bijna zooyeel als in 1892.
Daar echter de vermeerdering of achteruitgang van het
bedrag der opiumpacht grootendeels beheerscht wordt door
de meerdere of mindere mededinging en ook eenigszins door
den sluikhandel, bestaat er weinig verband tusschen de welvaart
en de wisselvalligheid der pachtschat.
Ruw opium wordt voor het geheele gewest door den pach-
ter te Pontijanak ingevoerd en plaatselijk bereid. In de afdeelingen
Pontijanak en Soengai Kakap komt in de laatste jaren
weinig smokkelhandel voor, tenminste er worden weinig aan-
halingen gedaan, maar aan de kust in de afdeelingen Mem