
hetgeen, naar men zegt, op den goeden gang van het bestuur
een hoogst nadeeligen invloed moet uitoefenen. En daar de
troonsopvolger, de Pangeran ratoe, ook een niets beteekenend
man is, van wiens later optreden als vorst erg geringe ver-
wachtingen worden gekoesterd, is er van de ontwikkeling van
land en volk voor Tajan ook in de naaste toekomst zoo goed
als niets te hopen, tenzij er de Europeesche industrie nog tot
ontwikkeling möge komen. Evenals in de meeste Maleische
landschappen ter Borneo’s Westkust, wordt ook in Tajan de
vorst beschouwd alleen over den grond van zijn rijk te kun-
nen beschikken. Het grondbezit in zijne verschillende vormen
is er eveneens onbekend. Stukken grond met padi of eenig
ander gewas dan wel vruchtdragend geboomte beplant, blijven
het eigendom van den bezitter en zijne latere rechtverkrijgen-
den, zoolang de gronden in cultuur blijven of vruchten afwer-
pen; vervallen zij weder tot den staat van woestheid, dan verliest
de oorspronkelijke bezitter zijn recht van eigendom.
Verlaten gronden die nog slechtsmet jong struikgewas zijn
begroeid, noemt men in Tajan— Mölijau „tanah böloekar” ;
als het hout wat grooter is geworden, duidt men ze in den
regel onder den naam van „tanah bawas” aan | beide soorten
worden echter nog onderverdeeld in „moeda” en „toewa.”
De inheemsche bevolking kan hare ladang’s aanleggen,
waar zij dit verkiest; de eenige formaliteit, die hiertoe wordt
vereischt, is eene bloote kennisgave aan het kampoenghoofd
en dit nog alleen ter vermijding van twist, welke uit het toe-
komstig bezit later zoude kunnen voortvloeien.
Omtrent de inrichting van het inlandsch bestuur van Mö-
lijau kunnen wij het volgende aanteekenen.
Toen na het aftreden van den laatsten vorst van Mölijau
aan de kiesgerechtigden van het landschap het voorstel werd
gedaan den panömbahan van Tajan met het bestuur over het
rijkje te belasten, verklaarden deze met de schikking genoegen
te nemen, wanneer Raden Soema Ningrat, sedert lange
jaren de voornaamste mantri van Mölijau, door den Tajan-
schen vorst als zoodanig zoude worden gehandhaafd. Aan
dat billijk verzoek werd niet alleen voldaan, maar ook de ove-
rige mantri’s behielden hunne apanages.
De panömbahan doet zieh in Mölijau door genoemden raden
geheel vertegenwoordigen en bemoeit zieh weinig met de bin-
nenlandsche aangelegenheden van het voormalige landschap.
Hij geniet alleen de jaarlijksche schadeloosstelling, welke
vroeger aan den vorst van Mölijau ten deel viel, eenige in-
komsten uit de hasil, welke vroeger als persoonlijke inkomsten
van dien vorst werden aangemerkt en overigens is het in Mölijau
vrij wel bij het oude gebleven. Trouwens de panömbahan
van Tajan zou de belangen van het verarmde Mölijau zeker in
geene betere handen kunnen laten dan die van Raden Soema,
evenals de overige Mölijau’sehe mantri’s een zeer eenvoudig
man5 die de bevolking niet kwelt, zieh met de geringe inkomsten
uit zijn apanage tevreden stelt en er wat bij tracht te verdienen
met landbouw en cultures voor de Europeesche markt.
Tot eene billijke regeling der inkomsten van de leden der
vorstenfamilie is het landschap in 5 apanages verdeeld. Elke
apanagehouder heeft recht op de hasil van de in zijn gebied
gevestigde Dajaks, zoomede op eenige persoonlijke diensten
van zijn Dajaksche onderhoorigen. Die apanages zijn: Oeloe
Emboewan, toebehoorende aan Raden Soema Ningrat, die er
hasil heft van de kampoeng’s Nö Lömboe, Nö Bindang, Mö-
lawi en Tapang Samaroenti; Emboewan Ilir, van Kjai Laksa-
mana, die hasil heft van kampoeng Nö Golong; Böloengai,
toebehoorende aan Raden Soleiman; de voornaamste kampoeng’s
in deze apanage zijn Dawak, Segintoeng en Embagai
(Sö Bandang); Möranggau en Enggadai onder Raden Praboe
Anom. De hoofdnederzetting is Möranggau, een kampoeng
van een 4tal kleine bötang’s, ieder met 6 ä 8 pintoe’s.