
ontginning van goudmijnen een aanvang werd gemaakt.
Een jongere broeder van Pangeran Soeta, Abang Joel,
voerde namens dezen, onder den titel van Pangeran Nata
Soerija di Laga het bewind over Belitang en kan als de eerste
apanagehouder van Sekadau in Belitang worden aangemerkt.
De eerste contractueele aanraking van het Ned. Ind. Gouvernement
met SSkadau had plaats tijdens het bewind van
Pangeran Kösoema Nhgara, denzoonen opvolgervan Pangeran
Soeta, toen de Regfeeringfscommissaris Tobias in 1822 1 0 0
Sfekadau bezocht en met den vorst en de rijksgrooten aldaar
een voorloopig contract aanging,hetwelk 28 Januarii82 3door
den Gouverneur Generaal werd bekrachtigd. Dit eerste contract
hield de souvereiniteits erkenning van Nederland in en
bevatte voorts bepalingen omtrent den afstand aan het Gouvernement
van de helft der opbrengst van de toenmaals zeer
hooge pachten van de goudmijnen; verder kwamen daarin
verbodsbepalingen voor omtrent het helfen der sörah van de
Chineezen, die tot dien tijd aan den vorst niet minder dan een
bongkal goud voor elke door hem geleverde hoeveelheid van
200 gantang’s rijst moesten opbrengen, terwijl zij bovendien
verplicht waren tegen buitensporig hooge prijzen van het vor-
stenbestuur levensmiddelen en gereedschappen te koopen.
Dat men te Sekadau met die laatste bepalingen alles be-
halve tevreden was, bleek reeds toen de gezaghebber Hartmann
den ioden Juli 1823 die plaats bezocht. Men schijnt zieh
trouwens aan de nakoming van dit voor Sekadau uit een gel-
delijk oogpunt zoo hoogst onvoordeelig contract in ’t geheel
niet gehouden te hebben, zooals trouwens aan geen der overige
eerste contracten met de vorsten van het Kapoewasgebied de
hand werd gehouden.
Na den dood van Pangeran Khsoema Negara, omstreeks
het jaar 1830, ontstonden er in Sekadau geschillen over de
erfopvolging tusschen diens zoon en zijn 00m, Pangeran Ratoe.
De eerste wist echter den broeder van zijn vader te dwin-
gen hem als radja te erkennen onder den titel van Sultan Anom
Mohammad, waarna tevens de overeenkomst werd getroffen,
dat zijn nakomelingen steeds de bestuurders van het rijk zou-
den lever en en die van Pangeran Ratoe, de tak, die op den
Monggo (heuvel) een weinig stroomopwaarts van de monding
der Sekadau woonde, de mangkoe boemi’s (rijksbestuurders).
Daar de nakomelingen van Sultan Anom te Sekadau steeds
ter hoogte van de S. Barak hebben gewoond, wordt zijn stam-
huis met den naam van roemah Soengai Barak bestempeld,
terwijl de tak waaruit de mangkoe boemi’s worden gekozen
de roemah Monggo wordt genoemd. Elke tak heeft van vroe-
ger af een eigen dalöm gehad, zooals 00k nu nog het geval is.
Zooals uit de bij dit opstel gevoegde geslachtslijst van Seka-
dau kan blijken, heeft men aan de tijdens Sultan Anom in het
leven geroepen regeling streng de hand gehouden; de radja’s
worden nog steeds gekozen uit de roemah Soengai Barak en
de rijksbestuurders uit de roemah Monggo.
Toen in 1847 door den drang der omstandigheden besloten
werd onzen allengs in het Kapoewasgebied zoo goed als geheel
verloren geraakten invloed te herstellen, werd door den
heer v. Lynden, assistent-resident van Pontijanak, 00k met
Sultan Anom een nieuw contract aangegaan, dat echter, zooals
bekend, weinig tot de bevestiging van onzen invloed in het
Sekadau’sche rijk bijgedragen heeft. Onze meer directe be-
moeienis met de binnenlandsche aangelegenheden van het rijk
.dateert eerst van het den i sten April 1855 door den heer Prins
met Sultan Anom gesloten contract (bekrachtigd den 2 isten
Augustus 1855), waarbij die vorst 00k onder den zieh zelven
geschonken sultans-titel werd erkend en zijn zoon en opvolger
Goesti Mansoer den titel en naam van Pangeran Mansoer Kh-
soema Negara ontving.
Sultan Anom schijnt een zeer ruw en onbeschaafd en 00k