
zend water dikwijls nog 2 ä 3 dägen meer. Gevaren komen
in de deels zandige, deels modderige bedding niet voor ; wel
hebben zieh hier en daar eenige boomstammen in de rivier
vastgezet, doch met een weinig beleid kunnen die enkele hin-
derlijke plaatsen, waar 00k soms kleine kolken zijn, gemak-
kelijk worden gemeden.
Slechts op een paar plaatsen loopen de laatste hellingen
der heuvelreeksen, die zieh onafgebroken ten zuiden van het
KStoengaudal verheffen, tot aan de rivier voort en daar is de
rechter oever over eenen körten afstand wat hoogf, doch overi- o 1
gens kan gezegd worden, dat de oevers tot Nh Sai laag, vlak
en drassig zijn en bij hoogen waterstand geregeld worden
overstroomd.
In de meest grillige kronkelingen heeft zieh de rivier door
het woudrijk dal een weg gebaand; de oevers zijn onafgebroken
met hoog geboomte bezet en het ondoordringbaar
loofgewelf, dat die oevers begrenst, belet op de niet zeer
breede riviergedeelten het zonlicht tot de rivier door te dringen,
zoodat deze daar niet zelden in een somber duister ge-
huld is. Geen enkele nederzetting is längs de oevers gelegen ;
het is woud en nog eens woud wat het 00g ontwaart en men
möge al in bewondering geräken over de prächtige Orchideen,
die het oeverwoud oplevert en genieten van de overschoone
bloemtrossen van den boengoer, die veelvuldig längs de rivier
voorkomt, eentoniger reis dan die längs de KStoengau per
bidar stroomopwaarts is bijna niet denkbaar!
Tusschen Nh Sökapat en de Saimonding neemt de Kfetoen-
gau ter linker zijde hare twee voornaamste zijrivieren, de Mb-
rakai en de Sökalau op ; voorts ontvangt zij eveneens links,
behalve van tal van onbevaarbare affluenten, het water van
de Emara en van de Boegau; ter rechter zijde monden in
het hier bedoeld riviergedeelte geene meldenswaardige zijtak-
ken uit.
Te Nh Sai is aan den linker oever eene kleine nederzetting
van Maleiers, waar zieh 00k een paar Chineezen tot den op-
koop van boschproducten hebben gevestigd; in den regel
treft men daar 00k eenige kleine bandoeng’s aan, welke op
lading wachten.
Over het verdere gedeelte van hären middenloop, n.m.
tusschen Nh Sai en Pn Sömawang heeft de rivier eene sterk
kronkelenden, algemeen zuidwestelijken loop door een vlak
dal, waarin slechts op enkele plaatsen de heuvelruggen tot
aan de oevers voortloopen. De stroomlengte tusschen beide
plaatsen bedraagt 62 k.m. en het verval der bedding is
nagenoeg 9 m. De breedte neemt geleidelijk af van 50
tot 25 m. en 00k de diepte wordt beduidend minder. In
normale omstandigheden kan dan 00k stroomopwaarts van
Nh Sai alleen met bidar’s en sampan’s van het vaarwater
worden gebruik gemaakt; de reis kan bij günstigen waterstand
in 2-2 dag worden gedaan en stroomafwaarts in circa
1 o uur.
Een zeer groot bezwaar bij het bevaren van dit riviergedeelte
zijn de talrijke boomen, die zieh deels in de veelal zandige
bedding hebben vastgezet, deels dwars over de rivier zijn
gevallen. Bij lagen waterstand versperren die boomen op tal
van plaatsen de geheele bedding en wanneer men dan van
overdekte en eenigszins groote bidar’s gebruik maakt, welke
niet over de boomen heen getild kunnen worden, is men wel
verplicht zieh met de bijl een weg door de rivier te banen, wat
nu niet altijd een zeer gemakkelijke taak is, vooral wanneer
men, zooals in de KStoengau, telkenmale ijzerhoutstammen
moet doorkappen.
De oevers zijn hier reeds 2 ä 3 m. hoog en meerendeeis
zandig; hoogstammig geboomte is al wat men längs de rivier
ontwaart. Nederzettingen worden nergens längs de oevers
aangetroffen, wel wat landwaarts in van den rechter oever,