
loop tot aan hare samenvloeiing met haar rechter zijtak Sadoes,
een nog bijna geheel met oorspronkelijk woud bezet golvend
terrein.
Met uitzondering van enkele kleine nederzettingen der Moe-
walang Dajaks aan den middenloop der eveneens onbevaar-
bare Sadoes, is de westelijke helft van het Boven-Bdlitangge-
bied geheel onbewoond. Van af de monding der Sadoes voert
een voetpad längs die rivier naar de grens met Sanggau,
welke aan den noordelijken voet van den top Djdlai gesne-
den wordt; dit pad kan als de voornaamste gemeenschaps-
weg in die landstreek worden aangemerkt; in het Sang-
gau’sche zet het zieh in algemeen westelijke richting voort
längs de nederzettingen der Dajaks in het brongebied der S.
Mfengkijang.
Het noordoostelijk deel van het Boven-Bfflitanggebied ver-
toont zieh als een zeer doorsneden terrein, waar alleen de hier-
voren genoemde heuveltoppen uitsteken en overigens zeer
läge en flauw golvende heuvelruggen worden aangetroffen.
Deze landstreek strekt tot woonoord aan de Moewalang Dajaks,
wier nederzettingen ieder uit i of 2 huizen, elk van 4 tot
15 pintoe’s bestaan. Enkele huizen, zooals dat te RSndjang,
zijn ruim gebouwd, doch het meerendeel is klein en armoedig;
trouwens de bevolking der Moewalangstreek is allesbehalve
welvarend en heeft 00k nog maar weinig geschikte bouwvel-
den tot hare beschikking.
Als een gevolg van den veel wisselenden ladangbouw toch
heeft het oorspronkelijk woud dier landstreek reeds sedert
lang voor laag hout, struikgewas en alang-alang plaats ge-
maakt. Talrijke groepen t&ngkawangboomen komen echter
nog in dit terrein voor, hoewel de Dajaks, soms moedeloos
omdat zij jaren achtereen niet hebben kunnen oogsten, in tij-
den van gebrek, er toe overgaan om de töngkawangstammen
te kappen en als timmerhout te verkoopen.
Van de uitwatering der S. Moelau, een kleine linker affluent
die zieh circa 7 k.m. stroomafwaarts van de monding der Sadoes
in de Belitang ontlast, leidt een druk begaan voetpad in
algemeen noordelijke richting naar de Moewalangstreek längs
de verschillende nederzettingen aldaar; ten noorden van den
G. Ramat overschrijdt dit pad de waterscheiding met het KS-
toengaugebied nabij het Moewalanghuis Tadjoer en zet zieh
verder noordoostwaarts längs de S. Moewalang, een rechter
affluent der KStoengau, tot aan laatstgenoemde rivier voort.
Van de Sadoesmonding stroomt de verder bevaarbare Bd-
litang in algemeen zuidelijke richting, sterk kronkelend, door
eene zeer läge landstreek, welke, vooral wat de aan den rechter
oever gelegen terreinen betreft, in den regentijd tot over
aanmerkelijke breedte onder water wordt gezet en die 00k
vele steeds moerassige gedeelten bevat.
In hären benedenloop neemt de Bfflitang alleen ter linker
zijde een voorname affluent op, de reeds vroeger genoemde
S. Djoengkit, welker stroomgebied geheel tot het landschap
Sintang behoort. De overige linker zijtakken zijn beekjes, die
veelal slechts tot op körten afstand van hare mondingen met
kleine sampan.’s bevaarbaar zijn en die meerendeeis nabij hare
uitwateringen ondiepe meertjes hebben gevormd. Die water-
plassen zijn evenals de in hären benedenloop zeer diepe en
zacht stroomende Bölitang om hären vischrijkdom bekend.
Tal van kleine en groote vischsoorten, onder welke laatste
vooral de djölawit en de 00k door Europeanen zoo gewilde
goerami kunnen worden genoemd, treft men daar in groote
hoeveelheden aan en van heinde en verre komt de bevolking
om in het Beneden-Bölitanggebied visch te vangen, die, levend,
tot zelfs naar Pontijanak wordt afgevoerd. Vooral in den dro-
gen tijd, wanneer vele beddingen leeg loopen, levert de visch-
vangst in het Bölitanggebied een goede bron van inkomsten
voor de inheemsche bevolking op.