
5l6
Balai Ba geleidelijk in breedte af tot omstreeks 50 m. De tal-
rijke lissen en bochten, waarin zij zieh in dien benedenloop
kronkelt, zijn op verscheidene plaatsen door smalle tëroesan’s
welke grootendeels alleen voor sampan’s bruikbaar zijn, te
vermijden. De oevers zijn over’t algemeen laag en vlak, hier
en daar zelfs moerassig en behoudens de weinige plaatsen,
waar thans nederzettingen worden aangetroffen en waar ver-
laten en reeds met struikgewas begroeide ladang’s op vroe-
gere cultuur wijzen, met hoogstammig geboomte bezet.
De bedding is tot Balai Ba in gewone omstandigheden ge-
middeld 3 m. diep en laat het bevaren met bandoeng’s toe.
Die groote vaartuigen bezigen in den regel 3 dagen voor de
reis stroomopwaarts, terwijl bidar’s hetzelfde traject bij günstigen
waterstand in i -J dag kunnen afleggen en de terugreis
in een 7-tal uren kunnen doen. De bodem der bedding is veelal
zandigf: hier en daar komen echter 00k banken van kleine o '
rolsteenen en steenplaten voor, die evenwel bij gemiddelden
waterstand de vaart längs de rivier niet belemmeren.
Van Balai Ba tot aan de 35 k.m. verder stroomopwaarts
gelegen Maleische kampoeng Nh Sëkoebang, het laatste astronomisch
station op 40 m. boven zee, aan de uitwatering der
linker affluent Sëkoebang, neemt de breedte der bedding geleidelijk
af tot omstreeks 25 m. De oevers zijn nu eens laag
en vlak, ja zelfs drassig, dan weder, waar de heuvelruggen tot
aan de rivier voortloopen, hoog en steil. Tal van dalverwij-
dingen komen dan 00k in dit gedeelte van den middenloop
voor. De bedding is er in normale omstandigheden niet dieper
dan i g m., hier en daar echter niet meer dan | m., zoodat bandoeng’s
niet van den waterweg kunnen gebruik maken, wel
in gewone omstandigheden bidar’s en minder diepgaande
vaartuigen. Na langdurige droogte vallen echter ook reeds
in dit riviergedeelte tal van steen- en grindbanken droog en
kunnen dan zelfs geen bidar’s verder stroomopwaarts dan
5r7
Balai Ba komen, zoodat men genoodzaakt is de reis per sampan
te doen.
De oevers zijn over ’t algemeen minder hoog begroeid
dan in den benedenloop en ook treft men er meer verlaten
bouwvelden aan ; het aantal bewoonde plaatsen blijft echter
schaarsch.
Rijam’s worden in normale omstandigheden niet in de bedding
aängetroffen ; alleen bij zeer laag water ontstaan bij de
steenplaten kleine stroomversnellingen, welke echter zonder
bezwaar kunnen worden overgetrokken.
De reis van Balai Ba tot Nh Sfekoebang kan in gewone omstandigheden
met bidar’s in i j dag worden gedaan en stroom-
afwaarts is voor hetzelfde traject niet meer dan 5 a 6 uren
noodig.
Het riviergedeelte Nh Sfekoebang— Lintang Batang, eene
stroomlengte van 38 k.m., is alleen met sampan s bevaarbaar
en bij lagen waterstand nog alleen met zeer kleine vaartuigen
van die soort. In normale omstandigheden duurt de reis
stroomopwaarts 2 dagen en de terugreis 6 a 7 uren. De bedding
behoudt eene breedte van 25 m._ tot aan de monding van
het rechter zijtakje Löpat bij de Dajaksche nederzetting van
dien naam, en neemt verder stroomopwaarts geleidelijk in
breedte af tot niet meer dan 10 m.. Tot ter hoogte van deDa-
jaksche kampoeng Mgnkadan zijn de oevers over ’t algemeen
laag, behalve bij de rijam Raja, de voornaamste stroomver-
snelling in de Sepauk, op 3 k.m. afstand van Nk Sfekoebang,
waar de bedding aan weerszijden door steile wanden wordt
beerensd. Van Münkadan tot aan de Lfepatmonding, 17 k.m. o
van Nh Sökoebang, is de linker oever doorgaans steil en de
rechter over ’t algemeen vlak. Verder stroomopwaarts is het
rivierdal zeer eng en zijn ook de oevers doorloopend hoog
en steil.
Behalve de zoo even genoemde rijam Raja, waarvan het