
De panhmbahan van Shkadau, die zijne goedkeuring aan
die verkiezing moest hechten, nam met die van den aangewe-
zen bestuurder, zijn eigen neef, genoegen, maar wraakte die
van Abang Bhdoewi, toen hem ter oore was gekomen dat
deze, staande de verkiezing, bezwaren had ingebracht tegen
de Suprematie van Shkadau over Bölitang. De meest recht-
hebbende op het bestuur van Bhlitang, Goesti Abdoellah Sa-
tar, oudste zoon uit het eerste wettig huwelijk van den over-
leden bestuurder, was ook daarom niet gekozen dat hij met
zijn vader in onmin had geleefd en zieh steeds te SSlimbau bij
zijn grootvader, den panhmbahan van Shlimbau, ophield.
Het Europeesch bestuur stemde echter met de verkiezing
van Goesti Mohammad Chan niet in en noodigde den meest
rechthebbende op het bewind in Bölitang uit zieh daarheen te
begeven, ten einde zieh onder zekere voorwaarden candid'aat
voor het bestuur te stellen. Goesti Abdoellah Satar weigerde
echter aan die uitnoodiging te voldoen, daar hij overtuigd was
den steun te missen van den panhmbahan van Sökadau, die
gaarne zijn verkozen neef tot bewindvoerder in Bblitang zag
benoemd.
De zaken bleven zoo slepende tot 1877. Middelerwijl had
Ade Achmad Bhdoewi, gesteund door Raden Mas Soeta di
Laga, zijn oudoom, die te Sbpauk woonde en toezicht uit-
oefende op de Moewalang Dajaks, en door den imam van Bh-
litang, eerst in het geheim en daarna openlijk geijverd voor
de zelfstandigheid van Bölitang en zelfs beproefd, doch te ver-
geefs, den pangeran mangkoe boemi van Sökadau over te ha-
len de zijde van het verzet te kiezen. Ade BSdoewi ging ein-
delijk zoo ver om aan de Dajaksche hoofden in het gebiedder
S. Aja te verbieden aan den panhmbahan van Shkadau be-
lasting op te brengen en ontnam hen zelfs de hun door den
panhmbahan verstrekte tjap’s (zegels) en pösalin’s (soort van
acte van aanstelling). Van een en ander gaf hij kennis aan
dien vorst met de schriftelijke mededeeling dat BSlitang niet
van Shkadau afhankelijk was.
Toen zieh ook de Maleische bevolking van Bhlitang, die de
panfembahan door zijn zeer heftig karakter tegen zieh ingeno-
men had, aan de zijde van het verzet schaarde, dreigde het
zelfs tot vijandelijkheden tusschen beide rijkjes te komen. G,e-
lukkig mocht het echter toen aan het Europeesch bestuur ge-
lukken alle geschillen op vreedzame wijze uit den weg te
ruimen, waarna den n den Juni 1877 de vorstenteigen en de
oudsten van BSlitang, ten overstaan van de Europeesche
ambtenaren, te Sintang.een geschrift onderteekenden, waarbij
zij verklaarden dat Bfelitang onder de bevelen van den radja
van Sökadau Staat en binnen de grenzen van laatstgenoemd
landschap gelegen is. De kwestie van de opvolging in Bhlitang
werd tot eene gewenschte oplossing gebracht doordien de pa-
nbmbahan, in overleg met den Resident, Goesti Abdoellah
Satar, als de meest rechthebbende, onder den titel van Pangeran
Nata Indra Nögara, met het gezag aldaar belastte.
Laatstgenoemde is in Bölitang nog steeds aan het bewind
en door de nauwe verwantschap door aanhuwelijking, welke
tegenwoordig tusschen de kinderen van de bestuurders van
beide landschappen bestaat, laten de verhoudingen niets meer
te wenschen over, hetgeen aan de rüstige toestanden in het
Sfekadau’sche zeer ten goede komt.
BESTUUR EN BEVOLKING VAN SEK AD AU.
Volgens de adat van Shkadau wordt de vorst in het bestuur
van het rijk bijgestaan door den mangkoe boemi zoomede
door 4 mantri’s uit de soekoe Radja en 4 mantri’s uit de mede
reeds genoemde soekoe’s Shkadau of Bhnoewa, K&matoe ,
Bbnawas en M&awang. Deze mantri’s behooren ook met den