
genuttigd als de padivoorraad en die der tweede gewassen
uitgeput is.
De niet geheel door het Europeesch bestuur te beletten af-
persingen en knevelarijen, waaraan zij van den kant der vor-
stentelgen blootgesteld zijn en ook de verdeeldheid en de na-
ijver van de leden der twee zeer uitgebreide vorstenfamilien,
waarvan de Dajaks niet zelden de slachtoffers zijn, kunnen
nog in Sanggau als oorzaken van de zeer geringe welvaart der
inheemsche bevolking worden genoemd.
Eindelijk wordt nog tot de weinige gegoedheid der Sanggau
Dajaks bijgedragen door de betrekkelijk buitensporige
uitgaven, die zij zieh getroosten voor de slemppartijen bij
hunne huwelijksfeesten, na begrafenissen, na goed geslaagde
padioogsten en vroeger vooral ook na afloop hunner snel-
tochten.
Dagen achtereen duren die feesten voort en zeer dikwijls
ontaarden ze in wäre bachanalien en orgien. Wat in jaren door
hen werd overgespaard, wordt dan soms in enkele dagen ver-
teerd en helaas geven die zeer losbandige feesten ook dikwijls
aanleiding om sedert lange tijden bijgelegde veeten weder
op te rakelen. Gelukkig komt dit laatste, zoomede het daaruit
voortvloeiende snellen, thans nog maar hoogst zelden voor.
Inzameling van boschproducten vormt eene bron van in-
komsten voor de Sanggau Dajaks, die in den laatsten tijd hoe
langer hoe geringer begint te vloeien. Alleen wanneer een
enkele maal een rijke töngkawangoogst plaats vindt, hebben
zij nog betrekkelijk goede Verdiensten, welke echter veel
grooter zouden kunnen zijn, wanneer zij niet bijna altijd reeds
langen tijd te voren op de nog in te zamelen producten van
de vorstenteigen en soms ook van Chineezen voorschotten
hadden moeten nemen, waarbij zij slechts geringe prijzen voor
de later door hen af te leveren waar konden bedingen.
Goede handwerkslieden treft men ook onder de Sanggau
Dajaks niet aan. Eene groote vaardigheid in het maken van
huizen en bruggen van eenvoudige constructie en het smeden
van ruwe wapens en landbouwgereedschappen, zoomede wat
de vrouwen aangaat, het vervaardigen van kleedingstukken
van kepoewa en boomschors en ook van grove weefsels, hebben
echter allen.
Als bijzonder bedreven staan bovendien bekend: de Möng-
kijang Dajaks in het maken van sampan’s en djaloer’s ; de
Sökadjang- en Kbmbaj anstammen in het vlechten van kblasa
(matten van gespleten rotan en smalle reepen boomschors die
bijna onverslijtbaar zijn); de Kbdoekoel Dajaks in het vlechten
van matten en manden van rotan en pandan en eindelijk
de Poenti Dajaks in het harden van parang’s.
Alhoewel ook door de Sanggaustammen bepaald veel ge-
brek wordt geleden, kunnen zij toch niet aan de verzoeking
weerstaan om zooveel mogelijk tbmpajan’s in hun bezittever-
krijgen en daartoe desnoods het weinige op te offeren wat zij
in geld, padi, boschproducten, enz. bijeengegaard hebben.
De zeer kostbare tadjau’s, zooals die der stammen van de
Boven-Kapoewas en der Boven-Melawi vindt men echter niet
bij hen; eerstens missen zij de middelen om zieh die aan te
schaffen en zij hechten kennelijk ook niet aan die meer zeld-
zame potten zulk een gelukaanbrengend en rampenafwerend
vermögen als de meer oorspronkelijke stammen.
Men kan de tadjau’s der Sfekajamstammen in de volgende
soorten onderscheiden: De tadjau roesak, is zwart van kleur,
3 ä 4 voet hoog, heeft eene uitwendige versiering van 2 slan-
gen en is van 8 ooren voorzien. Deze potten vertegenwoordi-
gen eene waarde van circa 300 dollars.
De tadjau matjan, die zwartachtig bruin van kleur is en na-
genoeg 2 voet hoog. Deze potten hebben ook eene versiering
met 2 slangen en 6 ä 8 ooren. Zij kosten ongeveer 300 dollars.
De sijam bbsi, een geheel zwarte pot van 2 voet hoogte en