
Ondanks al die maatregelen nam echter de vijand in over-
moed toe en vertoonde zieh zelfs op zeer körten afstand van
de hoofdplaats, van waar hij evenwel door de militaire macht
met groot verlies werd teruggeslagen. Gedurende een paar
maanden bleef die onrustige toestand voortduren en de orde
keerde eerst terug nadat de tijding was ontvangen dat de
hoofdopstandeling Oesin door Abang Mantang van SSkadau
in eene hinderlaag was gelokt en afgemaakt. Hierna gaf zieh
ook Mangkota over en kon het militair detachement naar zijn
garnizoen terugkeeren.
De hiervoren genoemde Raden Poetra, die zieh mede over-
gegeven had, werd aanvankelijk verbannen, doch kreeg in
1873 met alle andere in het verzet betrokken geweest zijnde
aanzienlijken van Sfikadau amnestie en de vergunning naar
Sbkadau terug te keeren, waar hij tot aan zijn dood tegen het
Europeesch ge zag is blijven stoken en alle verbeteringen heeft
tegof enopfehouden.
Nog voor dat den i8den Juni 1871 aan den inmiddels opge-
treden bestuurder, die voor het eerst den titel van panömbahan
voerde, een acte van verband en bevestiging was uitgereikt,
werd het wenschelijk geacht de wederzijdsche rechten en ver-
plichtingen tusschen het Gouvernement en den panSmbahan
meer dan in de bestaande overeenkomst in overeenstemming
te brengen met de eischen van den tijd, waarom den 2 5s*feri
October 1869 met dien vorst een nieuw contract1) werd aange-
gaan dat, behoudens de daarin vervatte bepalingen handelende
over de uitoefening van de politie en de justitie, welke
bij de suppletoire overeenkomst van 1881 nader werden ge-
regeld, nog steeds van kracht is.
Behalve de gebruikelijke bepalingen betreffende de sou-
vereiniteits-erkenning en den afstand van het rijk als erfelijk
1) Zie gedrukte stukken Staten-Generaal, .zitting 1871— 1872 No. 4.
leen aan den panbmbahan, behelst dit contract voorschriften
voor de opvolging en voor den afstand van terreinen tot den
eventueelen bouw van Gouv. etablissementen; verbiedt het
alle gebruiken die den handel belemmeren, w. o. de tollen
längs de Kapoewas en hare affluenten; wijst de opbrengstder
landrente op het gewas (de hasil tanSman) geheel aan den
vorst en de rijksgrooten toe; bepaalt dat het heffen van rechten
en verpachtingen, w. o. die der goud- en diamantmijnen,
de hoofdgelden der Chineezen, enz. aan het Gouvernement
behooren en kent den vorst voor den afstand of de afschaffing
van inkomsten eene jaarlijkscheschadeloosstelling van f 3080
toe. Voorts behelst die overeenkomst bepalingen ten aanzien
van de afschaffing van slavernij en slavenhandel, aangaande
het pandelingschap en betreffende de door het inlandsch be-
stuur aan schipbreukelingen te verleenen hulp.
Van het bestuur van den tegenwoordigen vorst koesterde
men bij zijn optreden zeer goede verwachtingen, die echter
niet verwezenlijkt zijn geworden, daar hij, gedeeltelijk ook
door den invloed zijner verwanten, tot de ontwikkeling van
zijn land en volk al even weinig heeft bijgedragen als zijne
voorgangers dit deden. De aanhoudende kuiperijen tusschen
de leden der vorstenfamilie onderling en het soms min of meer
vijandig optreden van den pangeran mangkoe boemi — die
daarvoor in 1898 naar Pontijanak werd opgeroepen, waar hij
sedert verblijf hield en in Sfekadau door een ander werd ver-
vangen —- hebben tot den weinigen vooruitgangvanhetland-
schap zeker ook veel bijgedragen, en wat eindelijk elke ver-
meerdering van welvaart der inheemsche bevolking van Sö-
kadau tegenhoudt, is het zieh voortdurend ophouden der vor-
stentelgen in of nabij de Dajaksche nederzettingen, waar zij
zoo goed als onbelemmerd hunne steeds buitensporig hooge
fiscale eischen ingewilligd weten te krijgen.
Gedurende het bewind van den tegenwoordigen pangm