
overtrekken bij hoogen waterstand zelfs voor sampan’s met
veel gevaar kan gepaard gaan, komen stroomopwaarts van
N11 Sfekoebang nog tal van kleine stroomversnellingen in de
zeer steenachtige en ondiepe bedding voor; het passeeren
dier stroomversnellingen levert echter voor sampan’s weinig
moeilijkheden op.
Tot Nh Lfepat blijven de oevers dun bevolkt en stroomt de
rivier als t ware onafgebroken door een dicht woud. Hooger
op worden echter längs of op körten afstand van de oevers
tal van Dajaksche nederzettingen aangetroffen. Hetoorspron-
kelijk woud heeft daar reeds geheel voor laag geboomte,
vooral veel bamboe, en struikgewas plaats gemaakt, dank zij
den eeuwigdurenden roofbouw der Dajaks. De aan de rivier
grenzende heuvelreeksen zijn toch sedert lang tot ladang’s in-
gericht geweest en ook nu nog treft men daar veel bouw-
velden aan.
Boven Lintang Batang heeft de geheel met rolsteenen op-
gevulde bedding der Sfepauk eene breedte van gemiddeld 5
m. en zijn de dalwanden steil en hoog en geheel met oorspron-
kelijk woud bezet. Tot aan de uitwatering van het rechter zij-
takje Langir loopt daar van af Lintang Batang een voetpad
längs de rivier, welk pad vooral door inzamelaars van bosch-
producten wordt gebezigd.
Het verval der Söpaukbedding tusschen Lintang Batang
en de monding bedraagt 52 m., hetgeen over eene stroom-
lengte van 115 k.m. vrij aanzienlijk kan worden genoemd;
hiervan komt echter een verval van 30 m. voor den 38 k.m.
langen bovenloop Lintang Batang— Nh Sfekoebang, waar
dan ook in den regel een zeer sterke stroom Staat.
In hären bovenloop kenmerkt de Sfepauk zieh ook door
plotseling opkomende en zeer hevige bandjir’s, die den water-
spiegel in weinige uren eenige meters kunnen doen stijgen.
Ook in den benedenloop kan dan de stroom geweldig zijn en
het water rijst daar dan eveneens zeer spoedig. Dat onder die
omstandigheden een opvaren tot de onmogelijkheden be-
hoort, behoeft wel geen nadere toelichting. In den regel hou-
den echter de bandjir’s der Sfepauk slechts körten tijd aan —
een dag is al zeer lang — en zakt het water weder spoedig op
het oude peil terug.
Belangrijke affluenten heeft de Sfepauk niet. Bevaarbaar
over körte afstanden, dan wel zijrivieren, die over een deel
van hären loop voorname verkeerswegen vormen, zijn de
volgende :
De S. Silit (linker) die hären oorsprong vindt op de ooste-
lijke hellingen van den 1250 m. hoogen G. Mfelaban, een top
van de Sekadau’sche grensketen en die zieh 4 k.m. stroomopwaarts
van Nh Lepat in de Sfepauk ontlast. Zij kan met sampan’s
worden opgevaren tot aan de Dajaksche nederzetting
Lajang Dana, 4 k.m. stroomopwaarts en 11 uur roeiens van
de monding, van waar in zuidoostelijke richting feen 7 k.m.
lang voetpad, deels door, deels längs de onbevaärbare bed-
dingen van eenige beken, en overigens door heuvelachtig ter-
rein naar de circa 2 k.m. stroomafwaarts van Lintang Batang
op körten afstand van den rechter Sfepaukoever gelegen Dajaksche
vestiging Soengai Sfegga voert.
In noordelijke richting leidt van Lajang Dana een 6 k.m.
lang pad längs Soengai Roesah en verscheidene andere Dajaksche
vestigingen naar de Sfepauk, aan welke rivier het bij
de uitwatering der S. Batoe, een weinig stroomafwaarts van
Nh Lfepat uitkomt. Beduidende hellingen komen in de hier be-
doelde paden niet voor.
De S. Lfepat (rechter) die hare bronnen heeft op de noord-
westelijke hellingen van den Saran en ook het water opneemt
van de noordelijke flank van den met den Saran samenhangenden
G. Moentjak, kan van af hare monding met sampan’s
worden opgevaren tot aan de Dajaksche kampoeng Sfekoejoeh,