
Volgens de tegenwoo'rdig nauwkeurig bijgehouden bevol-
kmgsregisters der Chineezen bedroeg hun zielental op den
i sten Januari 1901 10464, waarvan 9059 in de afdeeling Pon-
tijanak en 1405 in de afdeeling Soengai Kakap; in het tot
laatstgenoemde afdeeling behoorend landschap Koeboe waren
op hetzelfde tijdstip 232 Chineezen metterwoon gevestigd, zoo-
dat het geheele zielental der Chineezen in de beide afdeelingen
10696 bedraagt.
Hoe dat zielental over de verschillende vestigingen is ver-
spreid, blijkt uit achterstaande opgave (staat I); terwijl Staat
II een overzicht geeft van de verdeeling der bevolking over
de verschillende wijken der hoofdplaats Pontijanak. Uit die
opgaven blijkt o.a. 00k, dat het aantal vrouwen in verband
met dat der mannen zeer onvoldoende is; de meeste koelies
zijn dan 00k ongehuwd. Alleen in de vestigingen Mandor en
Shbadoe is een voldoend aantal vrouwen en zijn de meeste
mannen gehuwd.
Over t algemeen neemt de Chineesche bevolking overal
eenigszins toe; zelfs in het zoo verarmde Mandor valt dien-
aangaande in den laatsten tijd eenige vooruitgang te be-
speuren.
Het aantal singkeh’s (nieuwelingen) vermeerdert trouwens
00k belangrijk, hetgeen blijkt uit de toename der te Pontijanak
uitgereikte toelatingskaarten, nl. in 1894: 306, in 1895:
329, in 1896: 429, in 1897: 606, in 1898: 669, in 1899: 942
en in 1900: 828. In r 900 was dus het aantal nieuwelingen, dat
zieh te Pontijanak vestigde, bijna driemaal grooter dan in 1894.
De grootste helft van de nieuwelingen, die jaarlijks uit China
via Singapore aankomen, blijft te Pontijanak en te Kampoeng
Baroe; 1 of 2 gaan er naar Mandor, Shbadoe, Phniti of Djoeng-
kat, een iotal trekt naar Niboeng Söriboe en Thlok Koempai
en het aantal van hen, die zieh in de afd. Soengai Kakap ves-
tigen, kan op ongeveer 30 worden gesteld. De overigen vertrekken
naar de verschillende vestigingen längs de Kapoewas.
De singkeh’s, die zieh te Kampoeng Baroe vestigen, worden
bijna allen koelies in de houtzagerijen. De helft der nieuw aan-
gekomenen keert echter reeds in het eerste jaar naar Singa-
poera terug of trekt naar een andere kampoeng; van de over-
geblevenen keert 00k stellig de helft na korter of langer tijd
naar China terug, zoodat men kan aannemen dat slechts een
vierde gedeelte der singkeh’s zieh blijvend op Borneo vestigt.
Bijlage VI bevat eene opgave over de jaren 1895 en 1900
van de landstreken van China, waaruit de singkeh’s afkomstig
waren, uit welke blijkt dat vooral de Tio-tsioe Chineezen belangrijk
in getalsterkte toenemen.
BijlageVII geeft een overzicht van de verschillende stammen
waartoe de Chineezen behooren. Het teeken ± voor een getal
duidt aan, dat omtrent het aantal eenige onzekerheid bestaat;
van de mannen was de stam toch wel altijd uit de belasting-
kohieren terug te vinden, maar omtrent de vrouwen-waren
niet in alle nederzettingen volledige gegevens voorhanden.
Te Mandor en te Shbadoe bestaat het grootste gedeelte der
Chineesche bevolking uit op Borneo geborenen en is niet meer
dan een 1 ootal personen uit China afkomstig; op de hoofdplaats
Pontijanak is echter de grootste helft der daar wonende
Chineezen in China geboren, terwijl in de overige vestigingen
het meerendeel bestaat uit afstammelingen van familien waarvan
sommige reeds sinds eenige geslachten op Borneo’s West-
kust gevestigd zijn.
Het Chineesch bestuur in de Westerafdeeling van Borneo
is geregeld bij het Ind. Stbl. van 1896 N°. 53 en bestaat uit
112 hoofden, die gezamenlijk eene maandelijksche toelage van
f 3°3° genieten ; er zijn 18 kapitan’s, met eene maandelijksche
toelage van f 40 tot/100, 16 lauthai’s met eenebezoldi-
ging van f 20 tot f 35 en 28 kaptjong’s met eene toelage van
f 10 ’smaands. Eenige der oudere hoofden hebben nog den