164 SAXSEES IN ’t GOOI.
bepaald in de eerste eeuw onzer jaartelling, hier gevestigd was.
De Duitsche archaeoloog Wilhelmi plaatst den tijd van hun ver-
blijf alhier in nog veel ouder tijd, wel 3000 jaren geleden.
Saksers bewoonden in later tijd het Gooi. Van hen zijn waar-
schijnlijk de grafheuvels afkomstig, van hen de oude plaatsna-
men, van hen nog talrijke eigenaardigheden en gebruiken. De
tegenwoordige Gooische dorpen, met uitzondering altijd van ’s
Graveland, bestünden zonder twijfel reeds vroeg als buurschappen,
uit enkele groote boerenhoeven en een aantal arbeiderswoningen
bestaande. Bij de buurschap lag d e e n g — het gemeenschap-
pelijke bouwland; en in gemeenschap werden ook de weiden
en hooilanden, de heide velderi voor de schapen en de plaggen,
de veenen voor den tu rf, de bosschen voor het timmer- en
brandhout bezeten en gebruikt, naar verordeningen, bij onder-
linge overeenkomst op de b u u r s p r a k e n vastgesteld e n—-veel
later in s c b a a r - en b o s c h b r i e v e n opgeteekend. De tijden
veranderden. De landsheeren stelden hun baljuwen en schouten
a a n , de buurschappen ontwikkelden zieh allengs tot dorpen, de
dorpen werden meer afzonderlijke en min of meer zelfstandige
gemeenten, persoonlijk grondbezit kwam in zwang, vreemden
kregen telkens meer woning en regten in den eertijds streng
gesloten kring der Erfgooijers; maar de overblijfsels van het
gemeenschappelijk bezit zijn tot op dezen dag toe in Gooiland
te vinden. Wel wilden de landvorsten hunne aanspraken op de .
onverdeelde gronden als hun eigendom laten gelden, maar de
Gooijers hebben zieh om de adviezen der regtsgeleerden en om
de uitspraken van verschillende geregtshoven in dezen nooit veel
bekommerd.
Niet altijd tot blijvend voordeel der streek, al was ’t ook
hun dadelijk belangj! Het uitgestrekte Go o i j e r b o s c h is door
hen vermeid. Eens lag dit bosch, driehonderd morgen g ro o t,
uit zware beuken en eiken bestaande, ten zuidoosten van Hilversum
, waar nu niet anders dan kale heide wordt gevonden.
Reeds in het jaar 1085 wordt, naar men zegt, van dit bosch
gesproken. Een plaatselijke overlevering verhaalt, dat graaf Flo-
HET SOOISCHE BOSCH. 165
ris V er zou zijn gevangen genomen, en de Gooijers beweerden
in 1474, dat het bosch, „zoolang Gooiland met volk bezet was,”
op dezelfde wijze als in die dagen werd gebruikt.
Tot het gebruik van het bosch waren alle Gooijers, die tienden
betaalden, geregtigd, evenals de Erfmaarschalk, die zelfs
het eerste derdedeel van den houw had; het tweede derdedeel
had de stad Naarden ¿/-het derde hadden de dorpen. Twee hout-
vesters uit de „gegoeden in den bossche” door Naarden en de
dorpen gekozen, en een door den heer van Nyenrode, als Erfmaarschalk,
aangewezen, beslistengiwat gehakt zou worden en
wezen ieder zijn aandeel aan. Overigens was streng verboden,
in of te nabij het bosch te maaijen > te weiden of te veenen en het
hout buiten Gooiland te verkoopen. Boschbewaarders waren
aangesteld, om voor de handhaving van dergelijke besluiten te
waken. Maar ondanks alle overeenkomsten, ondanks de tusschen-
komst der hooge overheid, die zieh den eigendom van het bosch, als
aan de grafelijkheid behoorende, voorbehield en alleen het gebruik
aan de van ouds daartoe geregtigden toestond, en tegen het wul-
begrepen belang der landstreek, werd zoo roekeloos gehouwen,
dat in 1563 het bosch gansch bedorven en verwaarloosd bleek
te zijn. Overal afgehouwen tronken, ledige plekken, afgeplagde
gronden; overal wilde opslag, maar nergens geregelde aanplaut;
en bij den aanvang der 17de eeuw was het gansche bosch ten
eenenmale uitgeroeid en verdwenen. Het gemeenschappelijk bezit
en gebruik bleek ook hier geen duurzaam voordeel.
Hebben wij een’ blik geslagen in de oude geschiedenis en in
den voormaligen toestand van het Gooi, wij gaan ons thans op-
maken, om het in zijn tegenwoordige gesteldheid te gaan be-
wonderen en een paar wandelingen door zijn grondgebied te
ondernemen. Zullen wij daarbij ook een en ander onbezocht
laten, wij zullen althans genoeg kunnen zien, om het eigenaar-
dig karakter der schoone landstreek te leeren kennen.