. ’t Is inderdaad een fraai dorp, en een echt Drenthsch dorp
is het ook. Ongeregeld staan de huizen en loopen de straten.
Overal groote grasperken, met paden doorsneden, en aardige water-
kommen, van wilgen omringd. Overal Janen en boomgroepen,
kastanjes en eiken en linden. Overal tuinen en hagen, bemoste
rieten daken en houten gevels, schüren en boerderijen, kleine
buitenverblijven met lommer en bloemen. En dat alles op be-
paalde uren van den dag gestoffeerd met bonte runderen en
witgewolde schapen, die hun’ weg naar de gemeene weide zoe-
k en , of als hun vreedzaam dagwerk is volbragt, terugkeeren
naar de wijd geopende staldeuren. Maar ’s Zondags in den zomer,
dan is de stilte er gebannen. Dan staan lange rijen van rijtuigen
uitgespannen voor de beide herbergen, dan is de brink met de
stoelen en tafeltjes veler gasten bedekt, dan weergalmen de ruime,
groene pleinen van vrolijke stemmen bij lustige speien, dan
omtmoet gij in de bosschen in den omtrek talrijke wandelaars
uit „de stad” en uit de naburige dorpen, dames en heeren,
burgers en burgervrouwen, boeren en boerinnen. Dan is Zuid-
laren ’t vereenigingspunt, waar men van alle kanten zamen-
stroomt, en de kindertjes längs den weg hebben heel wat bloemen
te plukken en met heel wat vlugge paardenvoeten te wed-
ijveren, misschien ook wel heel wat centen op te garen uit het
stof van den grintweg.
Het raadhuis is tevens een uitspanning en verheugt zieh in
een druk bezoek, maar de deftige gasten schijnen d e n G o u d e n
L e e uw , de gastvrije woning van H. Z o n d a g , te verkiezen. De
kastelein draagt dan ook een’ veelbelovenden naam — ’t is bij
hem altijd Z o n d a g . En wat meer is, zijn uitstekend loge-
ment is alle aanbeveling waard. ’t Ligt bovendien op het schoonste
punt van het dorp, aan den brink, met een fraai uitzigt over
het groote grasveld, door huizen en hooge boomen aan twee
zijden ingesloten, en aan het einde uitloopend in den met denne-
bosschen omzoomden grintweg naar ’t Station. Terwijl wij hier
onze voornaamste rustplaats van dezen wandeltogt kiezen, hebben
wij gelegenheid, aan Zuidlaren wat meer opmerkzaamheid te
wijden, dan aan de andere plaatsen, die wij door kwamen. Wij
konden daar trouwens het voornaamste, in ’t voorbijgaan, van den
weg zelven overzien. Hier hebben wij een d o rp , dat niet aan-
stonds al zijn bevalligheden ten toon spreidt, want het bestaat
niet uit een lange stra a t, maar het h ee ft, naar Drenthschen tr ä n t,
een aantal hoofd- en dwars- en achterwegen, waar längs de wo-
ningen zijn verstrooid, en door al zijn pleinen en lanen, door
de tuinen en erven rondom de meeste huizen, beslaat het een
vrij wat grooter oppervlakte, dan wel ’t getal zijner inwoners
zoü doen vermoeden. Die ruime aanleg, dat overvloedig geboomte,
die schaduwrijke slingerende wegen, met tal van schilderachtige
daken en gevels en muurtjes onder het hooge hout en tusschen
het frissche veelkleurige groen, geven aan Zuidlaren een’ rijk-
dom van landelijk schoon. Op een hoogte nevens den brink
ligt de kerk en het kerkhof, door een’ gemetselden muur omringd.
Belangrijk door ouderdom of bouwstijl is het bedehuis
niet. Zoo er al eenige Romaansche overblijfsels kunnen worden
aangewezen, het geheel draagt de kenmerken van veel later ver-
bouwing en herstelling —■ geen wonder trouwens, als reeds in
1231 de kerk door de Groningers werd verbrand — maar de
zware toren met zijn hooge, scherpe spits mag toch mede onder
de sieraden van het dorp gerekend worden, gelijk hij ruim-
schoots het zijne bijdraagt tot verfraaijing van het bekoorlijke
landschap. En wat vooral aan de rijk begunstigde plaats een bij-
zondere aantrekkelijkheid geeft, dat is de aanzienlijke havezathe
L a a rw o u d , de bezitting van den Commissaris des Konings in
Groningen, den graaf v a n H e i d e n R e i n e s t e i n . Het groote
huis met zijn beide läge vleugels is uit het midden der vorige
eeuw afkomstig, toen de rijksgraaf A l e x a n d e r Ca r e l van
H e i d e n het overoude goed der S e l b a c h s , na het uitsterven
van dat eens in Drenthe zeer bloeijende geslacht, had gekocht en
verlof had ontvangen, het regt van havezathe van ’t hem toe-
behoorende Y l e d d e r i n g op dit zijn nieuw verkregen eigen-
dom over te brengen. Van oude dagteekening is het gebouw
dus niet en ’t is ook in zeer eenvoudigen stijl opgetrokken. Ook
IV. 16