nevens ons, ter regterhand, treffen wij nog een drietal van onds
vermaarde lustplaatsen aan, tegenwoordig aan de familie Dedel
behoorende. Op eenigen afstand van den weg l i g t S p e r w e r s h o f ,
onder statige boomen verscholen. Dan volgt B o e k e n s t e i n met
zijn weiden en lanen en zijn deftig, ouderwetsch heerenhuis.
Eindelijk S c h a e p en B u r g h , dat in zijn’ naam de namen
van burgemeester S c h a e p en van zijn echtgenoote, de dochter
des stichters, vereenigt. Het moderne, geele huis ligt. tusschen
zware eiken aan het einde van een voorplein, van stalling en
oranjerie-gebouwen omringd. Een hooge beukenhaag sluit den
ruinien moestuin i n , een lange laan begrenst de sehoone plaats ,-
en dan zijn de heerlijkheden van ’s Graveland ten einde. S'c h a e p
e n B u r g h was in der tijd het grootste en aanzienlijkste der
buitens in dezen omtrek. Thans is het in drie deelen gesplitst
en aan den Bussumerweg worden twee nieuwe heerenhuizen ge-
bouwd. Dat verändert intussc.hen het ’s Gravelandsche gedeelte
n ie t, maar van het oude, pachtige hont wordt niet weinig door
de bijl bedreigd.
Tegenover de buitens staan geen huizen meer. Zij hebben
het uitzigt over de vaart en de weiden, maar de weg er längs
is rijk aan fraai geboomte, deels eiken, deels linden, deels zeer
zware, sehoone beuken, die het einde yan ’s Graveland tot een
uitnemend bezienswaardig lustoord maken, en wij beklagen ons
dan ook geenszins ons kortstondig uitstapje, noch de noodzake-
lijkheid, om tweemaal hetzelfde eind weegs af te leggen.
Slaan wij de iepenlaan van Spaanderswoud in , dan hebben
wij aanvankelijk het fplantsoen der plaats aan onze regterhand,
terwijl wij ter linker een vriendelijk Hollandsch landschap over-
zien, — een frissche weide tusschen het hout, bezaaid met bonte,
weldoorvoede runderen, en het zonnetje, blinkend op de muren
en daken van een paar bleekerijen onder ’t groen, dat tot Sper-
wershof behoort, stralend over het heldere water, waarvan het
weelderig grastapijt omringd en doorsneden is. Even komt het
heerenhuis van Spaanderswoud bij het inrijhek in ’t gezigt, te
rnidden van een’ smaakvollen aanleg, waaraan de sierlijke linden
en de talrijke oranjeboomen een regt aantrekkelijk en tevens regt
aristocratisch voorkomen geven. Aanvankelijk blijven wij nog in
de lagere landstreek, terwijl onze weg ons leidt onder de gewelven
van fraaije beuken, die db kloeke, hier zoo welig wassende iepen
vervingen. Wij hebben nog van bosch omzoomde weilanden nevens
ons, maar bij die drie eerwaardige eiken begint het landschap
weer van karakter te veränderen. Het akkermaalshout verkondigt
ons , dat wij de hoogere gronden naderen, al vinden wij ook
längs den slingerenden grintweg, dien wij voorbij een voortdu-
rende afwisseling van jonge beuken, hooge eiken, rijzige dennen
en met oude beuken beplante wallen kunnen volgen, niet enkel
bouwvelden, maar ook nog weiland en slooten. Maar verlaten
wij den grintweg voor bot bintienpad, dan ontmoeten wij in
lariksen en berken de gewassen der ontgonnen heide. Daar, waar
een kring van statige beuken een uitgestrekt boekweitveld omvat,
moeten wij kiezen. Regts buigt zieh het pad, dat op de Leeuwen-
laan uitkomt. Het zou ons voorbij een fraaije waterpartij, op Hil-
verbeeksch terrein, naar den-grooten straatweg leiden. Wij-houden
den anderen kant van het bouwland, om weldra. wederom tot een
keus te worden verpligt. Hier vinden wij het A n k e v e e n s c h e
p a a d j e , dat niet ver van den Trompenburg zieh bij denzelfden
straatweg aansluit. ’t Is een liefelijk pad, tusschen boschjes
van dennen, berken, Amerikaansche eiken en enkele hoogten,
die wij bijna voor oude graf heuvels zouden begroeten, met
dennen beplant en bemoste zijden. In den ie r f s t is ’t er heer-
lijk, als de najaarszon tintelt op het helder ro o d , het glanzend
g e e l, het ernstig bruin der bladeren, met het donker groen
van het naaldhout geschakeerd, als breede lichtstrepen von-
kelen op het graauwe, met afgevallen loof bezaaide pad en
op het fluweelen mos in de kommen tusschen de heuvels, en
in de verte hier en daar, boven de lagere boschjes met hun
rijk geschakeerde tinten, de bosschen van ’s Graveland met
grootsche lijnen golven. — Wij houden echter ditmaal den grintweg,
die ons naar den B u s s um e r we g moet brengen. Uitge-
strekte akkermaalsbosschen bedekken den langzaam rijzenden