het plantsoen er om heen rnaakt door aanleg en rijkdom geen(
bijzonderen indruk. Zijn waarde ontleent L a a rw o u d aan het
prächtig beukenhout der lanen in zijne nabijheid en aan het sta-
tig geboomte rondom het huis. Ook fraaije linden en lcloeke
eiken prijken in de nabijheid van het hek, dat binnen de oin-
heinde ruimte voert, en achter het te rrein, door een laan
er van gescheiden, strekt een niet zeer groot, maar wild en
rijk bewassen bosch zieh nit. Donkere, glimmende hulsten be-
dekken den grond, gloeijend bruin en geel gekleurd door de
afgevallen bladeren; enkele paden loopen door het digte hout-
gewas, hooge aarden wallen, met varens begroeid, sluiten het
in ; krachtige beuken en eiken, door jonger en slanker stammen
afgewisseld, rijzen nit de weelderige strniken, die hun
voet omringen, stout en rüstig omhoog. Een lange laan, dwars
door het bosch, regt tegenover den achtergevel van het huis,
opent een doorzigt onder de trotsche loofgewelven, waarin
aan de bezoekers van Zuidlaren vrije wandeling is toegestaan,
en die wel door niemand onvoldaan worden verlaten. Aan eene
zijde van het bosch grenst een onafzienbare groene vlakte , vrucht-
baar weiland en hooiland, maar het meer zien wij niet. Het
blijft op eenigen afstand van het dorp en is sedert 1835 door
een vaart er aan verbonden, tot groot voordeel van de plaats;
die daardoor een voortreffelijke gemeenschap te water met Groningen
verkreeg, want de H u n s e loopt door het meer en brengt
de vrachtschepen tot binnen de stad, ’t Begin dier vaart, met
den rijweg er naast, door de vlakke velden van het Mi d l a a r -
d e r v e e n aangelegd, kunnen wij niet ver van het heerenhuis
z ien , maar wij gevoelen ons weinig opgewekt, om daar längs
den oever van den grooten waterplas te gaan opzoeken. Liever
wandelen wij het dorp weer in , waar de lange rij palen in de
laan van eiken en linden bij d e n G o u d e n L e e uw aan den
.brink ons herinnert, dat Zuidlaren zieh op van ouds vermaarde
en druk bezochte voor- en najaarsmarkten mag beroemen, waarop
een menigte van vee een menigte van kooplustigen van nabij
en van verre doet zamenstroomen. En hebben wij nu ook nog
een’ blik geworpen op het heuvelig heide-landschap, met zijne
dennebosschen, van den grintweg naar ’t Station doorsneden,
dan kunnen wij stellen, dat intusschen ons maal is gereed ge-
maakt en dat wij, na ’t genot der goede gaven uit Zondags
günstig bekende keuken, genoegzaam versterkt en uitgerust z ijn ,
om onzen iogt weer voort te zetten.
Het eerste deel van den weg is ons bekend. ’t Is de grintweg
naar d e P u n t , dien wij ook daar straks hebben gevolgd,
maar in zoover nieuw, als wij nu de dingen van den anderen
leant zien. Bij Me e r wij k zouden wij den ouden zandweg
over On ne n_ na a r H a r e n kunnen inslaan, wanneer wij ter
afwisseling een’ anderen, zooal niet k o rte ren , weg naar Groningen
wilden kiezen. Wij zouden dan N o o r d l a r e n door en
digt bij het meer längs komen en voorts de beide doorwandelen.
Ons besteh brengt echter mede, dat wij bij de Punt op den
grooten staatweg uitkomen, en daarheen verplaatsen wij ons met
de snelheid der gedachte, een goed uur gaans in een enkel
oogenblik afleggende.
Een paar fraaije buitenplaatsen, een nette boerderij, een weiland,
een uitspanning, een brug over de D r e n t h s c h e A — en
wij hebben het Groningsche grondgebied weer verlaten. Ditmaal is
de indruk van Drenthe minder günstig. Tot aan de brug was
’t een boomrijk, vrolijk en vriendelijk landschap; over de brug
is ’t een kaal en vlak, naargeestig turfland. De brug zelf is er
voör een halve eeuw gekomen, toen de staatweg werd aangelegd.
Vroeger geschiedde de overtogt. met een pont, en destijds
stond er een fraai ijzeren h e k , dat naar de Zuiderbegraafplaats
te Groningen is overgebragt. Krachtiger afsluitingsmiddelen had
bisschop F r e d r i k va n B l a n k e n h e im er in 1400 ter be-
scherming van Drenthe laten bouwen, in den vorm van het sterke
blokhuis B l a n k e we e r , en honderd jaar la ter, in 1505, had
graaf E d z a r d van Oost-Friesland er de sterkte W e e r d e n b r a s