
zien hebben, dien kant niet uit te gaan. De straatweg op Naar-
den zou ons anders, längs den Huizereng, naar de buitenplaat-
sen Dr a f n a , N i e u w - V a l k e v e e n en F l e v o r am a brengen
en daar zouden wij den weg naar Oud-Bussum vinden. Onze
ngtmg is Zuidwaarts, voorbij het paviljoen, dat zoo vrolijk af-
steekt bij den dönkeren achtergrond van het boschje en zieh in
de dagen van zijn’ bloei nog veel vriendelijker voordeed, toen
het grasperk er voor met goed onderhouden heesters en bloem-
perken prijkte, en voorts naar de huizengroep in het groen, tnet
de beide torenspitsjes er boven. Sedert de belangrijke uitbrei-
ding van Bussum en de daarmee gepaard gaande vermeerdering
der bevolking aldaar, is Blaricum het kleinste der Gooische dor-
pen, maar het heeft de welvarendste boeren en de beste bouw-
landen, door de meerdere kosten die er aan besteed kunnen
worden. Landbouw is en was er dan ook het voornaamste mid-
del van bestaun, al treft men er enkele Spinners voor de Hil-
versumsche tapijtfabrieken aan en al was er reeds sinds het laatst
der 16de eeuw eene weverij in werking. ’t Is een landelijk, schil-
derachtig dorp, vol boomen en hagen en elkander kruisende
wegen en paden, waar längs de groote boerenhuizen en de nede-
n g e stülpen der arbeiders verspreid liggen, met rieten daken,
vaak prächtig van kleur, en wingerdrank'en om de gevels. Zoo
rüstig ligt het daar , te midden zijner golvende koren- en boek-
weitakkers, met zijn woningen en schüren en hooibergen, weg-
schuilend achter het groen, zieh badend in het licht van de°n
zomermiddag, terwijl er naauwelijks een ander gerucht wordt
gehoord, dan het scherpen der seisen op het roggeveld en het
ple^tig geruisch van de zee in de verte. Aan de eene zijde van
het dorp is de Hervormde kerk gebouwd, in 1696 gesticht in
plaats van de vorige, op den voor Blaricum noodlottigen 26steu
Maart van dat jaar door brand verwoest.. Onze weg.leidt ons
daar längs. Van de R. C. kerk, die van het jaar 1827 dag-
teekent en even buiten de bebouwde kom lig t, blijven wij een
eind weegs verwijderd. t Is een aardig kijkje, van de glooij-
ing waarop wij staan | de bloeijende velden overzien wij, hier
en daar van breede wegen doorsneden, door bosc.hjes afgewis-
seld, soms van begroeide wallen omringd, terwijl in de verte
de kloeke toren van E e m n e s - b u i t e n oprijst. De hard roode
daken eener steenbakkerij steken daar ginds scherp bij het geel
en wit der akkers af, en voor ons wijzen de torenspitsen van
L a r e n , boven een’ krans van groen uitstekend, ons den weg,
dien wij te volgen hebben. Of het die is, welke eenmaal werd
aangewezen door het niet overduidelijke bevel:
De z e we g v an B l a r i c u m u i t bij d e n T o r e n me t
l e e g en vol r i j t u i g op b o e t e v a n d r i e g ü l d e n ,
durven wij niet: beslissen. Hier althans staat die merkwaardige
publicatie niet. Wij behoeven ’t ons ook niet aan té tre k k e n ,
daar wij noch leeg, noch vol rijtuig bij ons hebben. Was dat het
geval, dan zouden wij, ook zonder of ondanks de geheimzinnige
strafbedreiging, den kunstweg houden, die zieh aan den groo-
ten straatweg van Naarden op Amersfoort aansluit, want het
pad dat wij kiezen, is een soms tamelijk zwaar zandspoor, ge-
lijk er meer dan één naar Laren voert. Wij gaan tusschen de
bouwlanden door, die te r regterzijde langzaam tegen de heuvel-
helling opklimmen en door uitgestrekte bosschen worden be-
grensd. Daar, op de hoogte, ligt het fraaije landgoed L a r e n b
e r g , met het prächtige, vermaarde uitzigt. bij het huis, dat
helder tegen den boschrijken achtergrond uitkomt. De straatweg
tusschen Laren en Naarden loopt over die hoogte h e e n , en vooral
in den tijd waarin de boekweit bloe it, wordt zij druk bezocht.
’t Zou ons evenwel wat lang ophouden, als wij een der zijpaden
derwaarts insloegen, en hoe schoon het panorama er i s , het zou
ons thans toch afvallen na het nog zooveel rijker landschap,
dat wij van de rotonde overzagen. De zee wordt er gemist en de
onuitputtelijke verscheidenheid, die ons daar geboeid hield, zouden
wij hier niet terugvinden. Wij blijven dus op onzen zandweg,
een’ echten landweg, nu eens smaller, dan weér breeder, met
diepe wagensporen en duizende indruksels van schapenhoeven,