jaren na den verkoop was ’t door stroopende benden verbrand.
In dien droevigen staat ontving bet een bewoonster van vorste-
lijken bloede. Karels bastaarddocbter A n n a had Kl a a s Vi jgh,
ondanks zijn’ schijnbaar burgerlijken naam een edelman van
hoogen rang, gehuwd, en haar was het adellijk goed Schoonder-
beek met al zijn reg ten , benevens de konijnen-waranden en de
vogelvangst op de Velnwe geschonken. Yoorloopig vond zij er
slecbts een brouwhuisje en negen ooftboomen. Al het andere
was verwoest en de boomen omgehouwen. Spoedig was de schade
hersteld, want de bewoners van het dorp en van den brink
waren tot alle diensten aan het huis verpligt. Meer dan eens
ontving de burgtvrouw haar’ vader en Heer op haar herbouwd
kasteel en toen de heerschappij in handen van keizer Karel was
overgegaan, werd zij in ’t bezit van goed en regten bevestigd.
Drie van haar zonen hebben wakker de zaak des vaderlands
gediend. Na haar’ dood werd Schoonderbeek openlijk verkocht
en was sedert het in het bezit van verschillende familien. Eerst
in 1694 werd het aan Gelderland leenroerig gemaakt, ten
Zutfenschen regte, te verheerge waden met een paar witte hand-
schoenen, ter waarde van een’ dukaton.
Veel beteekent het huis tegenwoordig niet meer. Hetgrootste
gedeelte bestaat uit een boerenschuur, en van de stichting der
vorstendochter schijnt weinig over. Maar het hout in de laan
voor den ingang en op het boschplein buiten de gracht geeft
er nog een deftig voorkomen aan, en de witte puntgevel heeft
nog iets antieks behouden, dat op de oude havezathe een’ Stempel
van eerwaardigheid drukt. Weiden en bosschen van beuken en
dennen strekken zieh längs onzen weg u i t , terwijl wij de „spreng”
gaan opzoeken, den oorsprong der beek, die vöor de papier-
molens van groote waarde is. Voor de Puttenaars is zij misschien
gemakkelijk te vinden, en zij zijn overtuigd dat niemand haar
missen kan, als hij de aanwijzingen volgt: „een eindje regtuit,
bij een boschje regtsom, bij een walletje längs, over een’ kampje
bouwland, dan linksom, enz.” Maar bij de talrijke boschjes,
walletjes, kampjes, voetpaden, heisporen, behoort het alleszins
tot de gebeurlijkheden, dat de vreemdeling er niet komt, of
niet zonder vrij wat omwegen, Wie op de Veluwe niet achter
een’ gids wil aandraven, die moet zieh de weelde van een weinig
dwalens kunnen veroorloven. De slaaf van spoorwegboekjes, wiens
leven en wandel door de vertrek-uren van treinen geregeld w o rd t,
behoort hier niet te huis.
Zonder twijfel zijn wij naar de spreng veel te lang onder-
weg, want „het kwartiertje,” dat daarvoor gevorderd heet te
worden, neemt reusachtige verhoudingen aan. Toch beklagen
wij r ons niet. ’t Is ons immers niet uitsluitend te doen, om
te zien hoe en waar het water uit den zandgrond opborrelt.
Dat kunnen wij ons desnoods wel voorstellen. Maar wij willen
het landschap leeren kennen en daartoe geeft onze zwerftogt ons
overvloedige gelegenheid. ’t Gaat door lan en , van hooge wallen
ingesloten; längs de eenzame schaapskooi op het heideveld,
van dennen omringd; voorbij den ronden heuvel, die een oude
grafterp schijnt; door akkermaalshout en boschjes van slanke
mastboomen \ over witte zandwegen, tusschen bloeijende heideplanten
; längs Stapels h o u t, op het woeste veld, dat ernstig en
plegtig zieh uitstrekt, tot waar de donkere boschrand het be-
grenst. Eindelijk komen wij op den straatweg naar H a r d e r wij k.
Daar ligt een kleine, afgelegen woning en digt daarbij wijst een
Veluwsch kind van zestien jaren ons de spreng. Misschien be-
antwoorden de bewoners van het huisje, voor zoover wij hen te
zien krijgen, niet volkomen aan wat wij hier hadden verwacht.
De man, die in het gras ligt en een’ jongen raaf dresseert, gelijkt
maar weinig op een’ boer of arbeider. De ranke gestalte^ de
zware knevel, de zwarte hairbos, de scherpe, schrandere trekken
van ’t gelaat, de gemakkelijkheid in het spreken, zelfs de tegen-
woordige bezigheid van dezen heer der schepping, zouden ons
eer aan een’ reizend kermisgast, dan aan een’ zoon der wildernis
doen denken. De wijze, waarop hij het meisje gelast of veroor-
looft, ons te geleiden, bewijstj dat hij zeker gezag over haar
heeft. Zou hij haar vader zijn? Maar daarvoor is zij veel te veel
een echt Veluwsch kind. En toch ook weer niet echt Veluwsch.