terwijl zijn pastoor Bernulfus . zijn nederige pastorie voor den
Utrechtschen bisschopszetel vervvisselde. De groote vermaardheid
van Oosterbeek is echter van jonge dagteekening. De t e g e n -
w o o r d i g e S t a a t d e r Yer . N e d e r l a n d e n heeft er in de
eerste helft der vorige eeuw nog niets van te zeggen, dan dat
het. klein is en dat men er vijf papiermolens vindt.
Maar ’t is ons heden niet te doen om een bezoek aan het
bloeijende d o rp , dat in de laatste honderd jaren zooveel welver-
diende vermaardheid heeft verworven. Dien zijweg slaan wij niet
i n , en al zou ook de straatweg längs den heuvelrug ons brengen
naar de plaats, wier huizen en buitenverblijven de hellingen
tusschen den Rijn en de hoogten bedekken, wij komen zoover
niet. De Utrechtsche weg is hier tamelijk ver van de rivier ver-
wijderd en ruim is het uitzigt over de vruchtbare velden, steeds
hoog en laag en golvend, totdat zij naar den stroom zijn afge-
daald, terwijl aan de overzijde ons oog steeds over de groote
vlakte van de Betuwe weidt. Ter regterzijde blijven de bouw-
landen en akkermaalsbosschen tegen de henvels opklimmen, want
de weg loopt niet geheel over den rug der hoogten, terwijl straks
achter het rasterwerk vhn het landgoed d e n B r i n k de statige
stammen en kroonen van kloek en krachtig hout zieh vertoonen.
De weg buigt zieh om de plaats heen, zoodat het huis ter zijde
er op uit ziet en tevens met den voorgevel ligt tegenover de
prächtige iepenlaan, waardoor ons thans de straatweg leidt. Maar
helaas, die schoone, lange laan is in het midden afgebrokeri en
doorgesneden door den. leelijken spoorwegdijk, terwijl de groote
weg is verlegd en tusschen nog zeer schrale stammetjes onder
een viaduct doorloopt. Wat aan weerskanten van den dijk van
de iepenlaan over is, heeft thans geen doel meer en het is te
vreezen, dat haar dagen zijn geteld. Moest zij vallen, dan zou
de Utrechtsche' straatweg een uitnemend sieraad minder hebben
aa.n te wijzen.
De spoorbaan doorsnijdt hier de rijke uiterwaarden van Ro-
s a n d e , eene oude, aanzienlijke heerlijkheid, die hoog en laag
regtsgebied bezat en aan Dorenweerd leenroerig was. Eens stond
er een sterk kasteel op een hoogte, niet ver van de rivier. Karel
van Egmond heeft het stormenderhand genomen en verbrand. In
1523 werd er een ander huis gebouwd, dat maar vijftien jaren
bleef bestaan. In de vorige eeuw was er „een gemeen heerenhuis”
te vinden; in ’t begin dezer eeuw was ook dit huis verdwenen.
Zijn wij de viaduct d o o r, dan zien wij weldra de p alen, die
den ingang van het landgoed M a r i e n d a a l aanwijzen. De breede
laan, die wij inslaan, leidt ons tusschen golvend hakhout en
golvend bouwland naar een bevallige waterpartij en naar de
doorgangspoort onder den spoorwegdijk. Jammer, dat die dijk
het schoone goed als in twee deelen heeft gesplitst. Het terrein,
waar het huis staat en het grootste gedeelte van het park lig t,
is daardoor als van de wereld afgezonderd en achter een’ hoogen
wal gesloten. Het geheel is» er door verbroken en ’t is maar een
geringe vergoeding, dat de reiziger in den tre in , die ter regter
tijde uit het raampje kijkt, evenals in een’ droom, blinkende
vijvers, springende fonteinen, frissche grasperken, statiggeboomte,
een deftig, vriendelijk huis kan zien voorbijvliegen.
De afzondering, waartoe Ma r i e n d a a l is veroordeeld, is
tegenwoordig volstrekt niet in overeenstemming met de vrijge-
vigheid des eigenaars, die alles voor het publiek openstelt en
alleen bij monde van keurig nette porceleinen bordjes vriendelijk
verzoekt, niet in de banken of in de boomen te snijden. Wij
vinden n ie t, zooals zijn regt zou zijn, een v e r b o d , maar een
v e r z o e k en wel een v r i e n d e l i j k verzoek. Humaner kan het
niet. Met genoegen merken wij o p , voor zoover wij kunnen na-
gaan, dat ook geen schennende hand baldadig aan het goed is
geslagen. t Zou trouwens ook al te erg zijn, als de eigenaar zijn
welwillendheid met ondank en moedwil zag vergolden! ’t Is al
droevig en beschämend, genoeg, dat zulk een verzoek noodig is.
’t Moest van zelf spreken, dat ons volk fatsoen en eergevoel, besef
van betamelijkheid en dankbaarheid genoeg had, om een dergelijke
herinnering overbodig te maken. Maar er is, helaas! g em e en ,—
niet altijd uit de laagste klassen der maatschappij, — dat een
dierlijke zucht tot vernielen met zieh brengt, en aan de zulken