eerst nog niet in gebruik, al is de weg gereed. Alleen het ge-
deelte Z a a n d am - U i t g e e s t wordt sedert 1 Nov. 1869 bereden
, en de bewoner der hoofdstad moet zieh nog den omweg
over Haarlem getroosten. Het eerste gedeelte van den togt is
niet onaangenaam te noemen. De vrolijke villa’s en landhuizen
van Bloemendaal, de boschjes en duinen bij Velzerend, de sta-
tige buitengoederen onder Velzen, de vruchtbare weilanden, alom
verspreid, geven afwisseling genoeg. Wij zijn trouwens nog in
een der schoonste gedeelten van Kennemerland en zelfs den
spoorwegreiziger ontvouwt het oord een deel zijner heerlijkheid.
Bij Velzen rijden wij over het No o r d z e e - l c a n a a l en wij
kunnen voorloopig er reeds een’ blik op werpen, in afwachting
van nadere kennismaking. Straks volgen eenige lanen en boom-
groepen, droevige overblijfsels van het eenmaal zoo prächtige
W a t e r v l i e t — daar ginds staat nog het groote, vorstelijke
huis met zijn stalgebouwen, thans zoo kaal.en eenzaam in de
vlakte, die haar’ rijken dosch van hoog en heerlijk hout heeft
verloren. Weldra zijn wij te B e v e rw i j k , en wij kunnen het
drooggemaakte Wi j k e rm e e r bverzien. Nu gaat het midden
door de uitgestrekte graslanden verder, maar de boschrijke streek
längs de duinen verliezen wij nog niet uit het oog. Die kleine
waterplas in de weide achter de groote boerderij, die de plaats
van het slot A d r i c h em heeft ingenomen, is een overblijfsel
van het Z w a n e nme e r . Daar blinkt in de verte de steenen
spits van H e e m s k e r k ’s hoogen toren. Let gij goed op en zijt
gij seherp -genoeg van gezigt, dan ontwaaft gij in die laatste
boomgroep, waarboven een torendak even uitsteekt, den achter -
gevel van het huis A s s u m b u r g en welligt in het land den
kleinen heuvel, die de puinen van het kasteel O u d -H a e r l em
bedekt. Aan het Station U i t g e e s t houden wij eenigen tijd o p ,
om de passagiers van de Zaanstreek op te nemen. Van het aan-
zienlijke, bloeijende d o rp , met zijne belangrijke bloembollen-
te e lt, zien wij van hier niet veel. Het ligt op het einde van
den hoogen geestgrond, waaraan het zijn’ naam ontleent. Zijn’
welvaart dankt het aan de gesteldheid van zijn’ bodem, die deels
uit zandgrond, deels uit klei, deels uit laag veen bestaat en
daardoor voor bloem- en bouw- en weiland uitnemend geschikt
is. Een deel van zijn vermaardheid dankt Uitgeest aan Cornelis Cor-
nelisz., die hier op het einde der 16<>e eeuw den eersten houtzaag-
mölen — h e t J u f f e r t j e -ä op een drijvend vlot heeftgebouwd.
Bij Uitgeest buigt zieh de spoorbaan weer naar de duinen,
om, na een’ vrij scherpen hoek te hebben gemaakt-1, längs den
voet der hooge zandheuvels voort te loopen. Daar ligt het over-
oude C a s t r i c um , dat reeds in de 10,le eeuw bekend was en
veel vroeger welligt een Romeinsch C a s t r u m of kasteel is ge-
weest, later een aanzienlijke heerlijkheid, van wier slot in de
vorige eeuw nog wat muurwerk en een brok van een’ zwaren,
vierkanten toren stond. Naar de overlevering verhaalt, had Si-
vaert, graaf Aemout’s zoon, hier de schoone Tetburge ontmoet.
Lang woonde er een edel en krijgshaftig geslacht, dat den naam
van Castricum voerde en zieh niet onbetuigd liet in de gedurige
oorlogen met de West-friezen. Een bastaardzoon van graaf
Willem I I I , Willem van Cronenburg, bezat later het huis en
viel bij Staveren, in den bloedigen slag van 1345. Zijn geslacht
hield het sedert als achterleen van het edele huis v a n d e L e c k e .
De Amsterdamsche burgemeester G e e l v i n k was in de vorige
eeuw Heer van Castricum en Cronenburg. In 1091 woedde een
feile strijd tusschen die van Castricum en den abt van Egmond.
In 1358 werd de Hoeksgezinde baljuw van Kennemerland, Heer
Reinout van Brederode, hier door den afgezetten Kabeljaauw-
schen baljuw, Jan van Bloemenstein, overvallen en redde zieh
op den sterken toren der k e rk , tot de dorpers uit den omtrek
kwamen opdagen tot ontzet. In 1573 hebben de Spanjaards dorp
en slot geplunderd en verwoest. In 1799 werd hier een hevige
veldslag tegen de verbonden Engelschen en Russen geleverd,
waarin ll'et dorp tweemaal verloren en hernomen werd. Zoo ont-
breken ook aan Castricum de geschiedkundige herinneringen niet.
Wat verder ligt L im m e n , waarvan wij, v a n ’t Station a f, niet
veel meer dan den toren zien, — lange jaren een deel der
heerlijkheid Egmond, even als Castricum een p la a ts, die reeds