in deze zelfde heide, waardoor ons thans onze weg naar Hilversum
leidt? In het Gooiland fluisteren nog vele stemmen van ’t
verledene. Wie zal die meerendeeis nog geheimzinnige klanken
opvangen en ze leeren verstaan en ze in verband brengen, dat
zij tot het nageslacht spreken in voor allen duidelijke taal? Een
goede geschiedenis van het Gooi moet nog gesohreven worden.
Kostbare bouwstoffen zijn zamen gebracht door een’ m an , die ’t
gewest zijner vaderen en zijner inwoning in alle bijzonderheden
k e u t, die meer dan iemand in de gelegenheid w as, alle bronnen
te vinden en te bestuderen, die sinds jaren met helderen blik
rondzag en wien n ie ts, van ’t geen ontdekt w e rd , ontging. Möge
de kalme avond van een bedrijvig leven hem de gelegenheid
geven, om het heerlijk landschap, jaar op jaar door duizenden
bezocht, den volke ook te leeren kennen in zijn belangwekkend
en voor de meesten nog zoo geheimzinnig verleden.
Onze togt is ten einde. Het laatste deel van den weg brengt
ons weer te midden van den tegenwoordigen tijd. Wij vinden
wcer nieuwe villa’s , burgerhuizen, arbeiderswoningen, aan deze
zijde van de spoorbaan, als een nieuwe wijk van Hilversum vor-
mend. Wij gaan de ijzeren lijnen over, wij zijn bij het g ro o te ,
drukke stationsgebouw en het hooge, nieuwe hotel daartegenover,
in het vrolijke gewoel van de kinderen der 19de eeuw. En daar
leggen wij, dankbaar en voldaan over het vele, dat het rijke
Gooiland ons te zien, te genieten en te overdenken gaf, den
wandelstaf uit de hand.
A A N T E E K E N I N G E N .
Belangrijke bijdragen tot de kennis van het Gooiland worden gevonden
in de aanteekeningen van A. Perk, op de door het Utrechtsch genootschap
in 1866 nitgogeven: Ge s c h i e d e n i s van de opkoms t en den onder-
g a n g . v a n Na a rden, van L. Hortensias, terwijl omtrent vele Gooische
eigenaardigheden. De g e b r u i k r e g t e n op de he iden en we iden in
Go o i land, van denzelfden ondheidkondige, geraadpleegd verdienen te worden.
De heer Perk is tegenwoordig ook eigenaar van de k o p t i e n d e n — een
overonde tiende, die van elk nieuw ontgonnen stuk land gegeven moest
worden, — en als zoodanig in ’t bezit van het belangrijke archief dier
tiende. Sedert jaren.bezig met alle aanteekeningen omtrent het Gooi te ver-
zamelen, heeft hij eene menigte van bouwstoffen zamengebragt en in orde
geschikt, die alleen op de bewerking wachten, om een uitstekende geschiedenis
van de belangrijke landstreek te kunnen worden. Ten zijnen huize
berusten ook een aantal voorwerpen, in den omtrek gevonden, voor zoover
zij niet naar het Leidsch Museum zijn overgebragt. Opmerkelijk zijn daar-
onder. eenige stukken koraal en enkele versteende schelpdieren, op den
Bo ombe r g uitgegraven. Men zou vermoeden dat daar in der tijd een ver-
zamelaar van naturaliBn had gewoond, wanneer niet tot voor weinig jaren
op dien berg nooit een huis had gestaan.
De haardsteden, grafheuvels, kampen, de steengevaarten bij den Trom-
penberg en op den Zwarten berg, benevens de oudheden aan de Vuursche
gevonden, zijn besehreven door Janssen, Hi l v e r s ums c h e oudheden, met
vele af beeldingen. De aldaar vermelde haardsteden, die weSr werden opgezet,
zijn weflr ingevallen. De steenen bij den Trompenberg vertoonen zieh thans,
zooals op de bij deze aflevering gevoegde plaat is te zien. Het nog staande stuk
is hetzelfde als het bij Janssen op den voorgrond afgebeelde, dat daar min of
meer op een zittend vrouwenbeeld gelijkt. Door ophooging van den grond is
deze geiijkenis verloren gegaan. De tweede groote steen is in vele stukken
gevallen. Van het zoogenaamde steengraf op den Zwa r t en be rg , is een der
steenen overgebragt naar den tuin vau den Heer Perk, aan den ’s Grave-
landschen weg.
De Maarschalken vau ’t Gooi, tevens eigenaars der koptienden, zijn
genoemd in de kroniek van ’t TT tr. Gen. VIII, blz. 253 o. v. Bij vergissing