tot dekking van de grenzen gestickt. Wij vinden van deze oude
vestingwerken geen spoor me er, en sinds lang zijn gelukkig ook
de dagen voorbij, waarin de Drenth in het Gooreckt kwam stroopen
en de Groninger in Drentkerland plünderen kwam. Veilig kan
de boer bij de Punt den tu rf uit zijn onafzienbare keiden gra-
ven en zijn vee in de weiden längs ket H o o r n s c k e d i e p laten
grazen. Zonder vrees kunnen de sckeepjes daar ginds te midden
der kalme velden varen. En ziet de Groninger nog steeds met
blijden trots zijn’ koogen, sckoonen M a r t i n i - t o r e n . i n de verte
zick fier en rank verkeffend, geen verbittering kehoeft den Drenthe-
naar bij ’t voortdurend gezigt van die eenmaal zoo tergende
kerinnering aan de nabijkeid van den erfvijand meer te vervullen.
Niet lang kouden wij den straatweg. Als wij de brng over
ket breede N o o r d - Wi l l e m s k a n a a l over zijn, vinden wij
den grintweg, die ons door eene wel niet bijzonder schoone,
maar tock eenigszins liefelijker landstreek voert. Gröote keidevelden
zien wij nog ¡S- en de poezij der keide is verloren gegaän, waar
zij door een’ kunstweg doorsneden wordt — maar kakkout en
bosckjes van eiken en dennen beginnen zick tock weer te vert
o n e n , en allengs naderen wij ket kooge kout en de beuken-
lanen van ket landgoed O o s t e r b r o e k , tkans eene bezitting
van Jkr. J. R e n g e r s H o r a S i c c ama , eertijds eene der have-
zatken van Drenthe. De grond draagt koe langer koe meer de
blijken van reeds lang ontgonnen en bebouwd te zijn geworden.
Trouwens aan Oosterbroek grensden- de uitgestrekte bouw- en
keidevelden der kavezatke L em f e r i n g e n , missckienketaloude,
reeds in de l l e eeuw genoemde L i n t k e r i n g e , en ketzelfde
als ket Sterke L u e f a g e , ket slot der Heeren van E e l d e , in
de 13b eeuw door de Schölten van Drentke bewoond en in 1266
verwoest^ Maar ook al is dit onzeker, Lemferingen is sinds lang
als een adellijk goed bekend geweest. Graaf D u m o n c e a u va n
B e r g en Da a l , generaal in Pransche dienst en bevelhebber
van Groningen., had er in ’t begin dezer eeuw veel aan ten
koste gelegd. Bij zijn verplaatsing naar Rome ging ket in andere
kanden over en werd ket gesplitst. Het oude kuis werd door
een nieuw vervangen en daartegenover w erd , op een deel van
ket te rre in , de buitenplaats d e D u i n e n aangelegd , en de groote
keidevelden werden in fraaije bosckpartijen kersckapen. Tkans is
dit alles weer verdeeld en gesloopt, in bouwland en akkermaals-
bosck veranderd. Het torenspitsje van E e l d e steekt, niet ver
meer van o n s, boven de boomgroepen en de korenvelden uit. Spoe-
dig zijn de eerste huizen met liun rieten daken bereikt en wij
zijn in de kom van het landelijke dorp, bij de kerk onder de
linden. Vrolijk is ’t gestoffeerd. De breede zilveren oorijzers met
gouden knoppen van de dochteren des lands flonkeren in de zon.
Plooge sjeezen en bontbeschilderde speelwagentjes, met kloeke
paarden bespannen en met kostelijk uitgedoschte boerinnen beladen,
ratelen over den grintweg. ’t Is Zondag, en alles is in
feestdoseh en in feestelijke stemming. Wie daar rijd en , behooren
hier niet te huis; ’t z ijn ' ,/dikke” boeren uit den omtrek, die
een ridje maken. Straks, te Paterwolde, zullen wij velen hunner
weerzien. Wie daar drentelen längs de s tra a t, of babbelen bij
de huisdeur, in vrolijke groepjes vereenigd , met * kleurige pak-
jes en blinkenden hoofdtooi, zijn meiskens uit ket dorp of uit
omliggende buursckappen. De mannen en jongens zijn stemmig
en donker gekleed. Maar allen is het aan te zien, dat de wel-
vaart niet alleen bij de Groninger landbouwers heerscht. Ook
Eelde en zijn bevolking draagt ket voorkomen van voorspoed
en bloei, al zijn de meesten zijner voormalige heerenhuizen gesloopt
en al neemt het niet meer , als vroeger, een der koogste
plaatsen onder de Drenthsche dorpen in. De landbouw levert
er een ruim bestaan; de veenerij geeft er werk en brood; de
woeste gronden, gelijk wij ze hier en daar zien, met ruwe
biezen en ruige struweelen begroeid, of met zwarte, weeke der-
rie bedekt, geven brandstof en, bij goede behandeling, weiden
en akkermaalsbosscken. Vooral h e t H o o r n s c h e d i e p , dat op
körten afstand vloeit, draagt het zijne to t den vooruitgang der
dorpelingen bij. Zij kebben daardoor ■ een’ gemakkelijken ge-
meenschapsweg met ,/de stad” , wier weekmarkten zij druk tot
verkoop hunner producten en tot inkoop hunner benoodigd