bij de berinnering aan de trotsche la an , die wij hier vroeger
hebben gekend, wij overzien van hier toch de slotgebouwen met
wat hen omringt, van een p unt, waarop zij nog altijd treffend
uitkomen , en de kerktoren in de verte, boven de daken en boom-
groepen van Vaassen, werkt er toe mede, om een aantrekkelijk
tafereel te vormen, dat ons lang aan de piek gekluisterd houdt.
Wenschen wij denzelfden weg naar Apeldoorn niet terug te
nemen, dan kunnen wij öf een binnenpad over de heide kiezen,
öf längs het kanaal, dat de Grift in zieh heeft opgenomen, ons
punt van uitgang weer opzoeken. Wij slaan dan bij Vaassen
den grinlweg naar T e r w o l d e en D e v e n t e r in en komen de
R. C. kerk voorbij, evenals d e A m s t e r d am s e k o p e rm o l e n ,
die tegenwoordig een papierfabriek is. Bijzonder aanbevelens-
waardig is echter de vrij eentoonige togt längs het kanaal niet.
Om eene lange, regte vaart. te zien, komen wij niet op de Ve-
luwe. Daar zoeken wij bosschen en heiden, heldere beekjes en
geheimzinnige meertjes. Daar volgen wij liefst het rulle zand-
spoor onder de dennen, of het smalle voetpad tusschen de bloeijende
ericastruiken. Wij behoeven daarom de groote voordeelen niet
over het hoofd te zien, aan de schrale en afgelegen Veluwe
door dezen waterweg geschonken. Waren reeds onder koning
L o d e wij ks regering de plannen gemaakt en de kosten bere-
k en d , ’t was de heldere blik van koning Wi l l em I , die de be-
teekenis er van voor de Papierindustrie en den landbouw ten
volle doorzag, en ’t was de beurs des konings, die grootendeels
het groote werk bekostigde. Een bouwmeester van het L o o ,
L y s e n genaamd, door wien ook de groote vijvers in het park
zijn aangelegd, was de ontwerper van het kanaal met zijn vijf-
tal sluizen, tusschen A p e l d o o r n en den I J s e l bij H a t t e m.
’t Gedeelte tusschen A p e l d o o r n en ,D i e r e n is veel later ge-
graven en had aanvankelijk met gebrek aan water te worstelen,
totdat het allengs gelukte, ruimdr toevoer te verkrijgen. Had
Gi j s b e r t Ka r e l v a n H o g e n d o r p , de wakkere en onver-
moeide kampioen voor ’t bevaarbaar maken van de kleine stroo-
men in de dorre zandstreken, de voltooijing van het werk aan-
schouwd, waarvan hij bij zijn verblijf op het Loo, in den zomer
van 1818, het ontwerp had gezien en de wenschelijkheid had er-
kend, hij zou meer dan tevreden zijn geweest, als zijn oog over
de schepen op ’t kanaal en over de bouwlanden längs den oever
was gegaan en zijn verwachting verre overtroffen was geworden.
Wij zijn in Apeldoorn teruggekeerd en aan ’t Station ver-
beiden wij den spoortrein, die ons naar Amersfoort brengen zal.
Het bloeijende, vrolijke dorp ligt achter ons, door ’t stations-
gebouw voor ’t meerendeel aan ons oog onttrokken. Alleen
de laatste huizen bij ’t h o t e 1 A p e l d o o r n en die aan de over-
zijde der spoorbaan längs den straatweg op Arnhem blijven
nog in ’t gezigt. Voor ons ligt de buurschap W e r n e n , met
haar oude bouwvelden en boomgroepen en van verre blaauwen
de heuvels van B e e k b e r g e n . Langen tijd was daar het woeste
natuurwoud overgebleven, waar elzen en eiken in wilde verwar-
ring groeiden in het alleen bij wintervorst toegankelijk moeras.
Op ’t gevaar af van teleurgesteld te worden, zooals de meeste
bezoekers van dit onherbergzaam o o rd , hadden wij een’ togt
naar dit ongerepte bosch niet verzuimd, wanneer een paar jaar
vroeger ons pad ons herwaarts had geleid. Want al zonk de voet
bij verder doordringen in den drassigen bodem, waarin sinds
eeuwen stammen en opslag vergingen, wij hadden althans ge-
noeg van het woud kunnen zien, om ons een denkbeeid te vormen
van den toestand van een groot gedeelte der Veluwe in de
dagen, waaraan op onze omzwervingen zooveel overblijfsels uit
den grijzen voortijd ons herinnerden. Zouden wij het willen rui-
len voor wat wij thans mogten aanschouwen?
„Alles zegt ons, dat wij het bekoorlijk gebied der feeen hebben
verlaten, — dat wij het sombere rijk der afzigtelijke spoken