w erk t, maar ook in 1438 moest een ernstig verzet tegen den lauds-
heer weer met kracht van wapenen werden onderdrukt. In 1481
viel Eemnes nog , eenmaal, maar voor körten tijd, in de magt
van Holland, en de landlieden nit den omtrek, die er als in een
onneembare sterkte hun have en vee hadden geborgen, zagen zieh
jammerlijk van al het hunne beroofd, terwijl de plaats zelve in
kolen werd gelegd. De Gelderschen kwamen er in 1527 branden
en plünderen. En in ’t noodlottig jaar 1672 ontging zij den moed-
wil der Eranschen niet. Sinds had zij rast en bloeide door vee-
teelt en landbouw. De vette kleilanden aan de Eem geven er
welvaart aan velen, de arbeid in de veenen verschafte er niet
weinigen althans het dagelijksoh brood.
De lengte van Eemnes maakt een wandeling er door heen
weinig aanlokkend. Al vindt men er welvarende hofsteden, knappe
burgerwoningen en schilderachtige partijen van huizen, boomen
en slooten, op den duur wordt het tamelijk eentoonig, en de
eindelooze dijk draagt daar ruimschoots toe bij. Intusschen vin-
den wij wel menigmaal gelegenheid, om een’ blik te slaan op
het landschap daarachter, want talrijk zijn de breede insnijdingen,
in den dijk gemaakt, om toegang tot de weiden en akkers te geven.
De zijden dier doorgangen zijn met hout beschoten, en als
het water dreigt, worden zij met de vloedplank gesloten. Leidde
onze weg ons door de Eemnessen, gelijlc voor de opening van den
Oosterspoorweg ’t geval was met allen, die van Amsterdam naar
Baarn, Soestdijk en Amersfoort reisden, dan maakte ’t ontegen-
zeggelijk groot verschil, van welken kant wij kwamen en dan
deden wij veel beter, van Laren of Blaricum te gaan in de rig-
ting van Baarn, dan omgekeerd. Want dan zouden wij, althans
op het laatste gedeelte van den langen togt, de vlakke, groene
velden, waar de Eem door kronkelt, door de prächtige bosschen
van Baarn en door het hooge hout längs den Amsterdamschen
straatweg begrensd zien en wij zouden, voor zoover de openin-
gen in den dijk ’t den wandelaar vergunnen, een landschap
van opmerkelijke schoonheid zieh hoe langer hoe meer zien ont-
wikkelen, totdat wij zelven onder de hooge beuken van Groeneveld
den zoom der boschrijke zandgronden en daarmede de
heerlijke landstreek in den omtrek van Baarn hadden bereikt.
In tegenovergestelde rigting zouden wij daarentegen van het
schoone tot het minder schoone, van het telkens afwisselende
to t het eentoonige afdalen, en dat dient bij een wandeltogt zoo
veel mogelijk vermeden te worden.
Anders wordt de zaak, wanneer wij ons bepalen bij een be-
zoek aan G r o e n e v e l d en de Eemnessen buiten het progamma
laten. Dan doen wij verreweg het -best, Baarn tot punt van uit-
gang te kiezen. Dat kleine, maar zeer aanbevelenswaardige uit-
stapje hadden wij ons ook nog voorbehouden en wij willen de
zoo aantrekkelijke grensstreken van Holland en het Sticht niet
verlaten, zonder ons van deze aangename verpligting gekweten
te hebben.
Yan den Brink te Baarn gaan wij längs het fraaije L om-
m e r o o r d , met zijn’ rijken schat van bloemen en uitheemsche
gewassen en zijn groote plantenkassen voor de met goud be-
kroonde collectie, den Eemnesser straatweg op. Aan den weg
vinden wij een aantal, deels nieuwe, optrekjes en villa’s , bene-
vens eene in 1872 gebouwde ruime en sierlijke gemeenteschool.
Op eenigen afstand, aan de overzijde van uitgestrekte bouwvel-
den, zien wij de boomgroepen en buitenverblijven van ’t A m a -
l i a p a r k . e n de moderne huizenreeks van N i e uw - B a a r n . Ter
regterzijde leidt de belommerde D a l w e g naar het dorp terug.
De breede weg, dien wij volgen, heeft in den zomer blijkbaar
van de droogte te lijden. Dor is het gras en schraal zijn de
berkjes er längs. Toch ontbreekt het niet aan den lu s t, er land-
huizen te bouwen en plantsoenen aan te leggen, terwijl dan
ook de uitgestrekte bosschen aan onze linkerhand het toonen,
dat met der tijd het hout er wel wassen wil. Meer dan één zij-
pad leidt die bosschen binnen, waar wij op eene -hoogte een’
koepel of belvedére opmerken. Regts is het terrein meestal open