schijnt niet voldoende tegen den geweldigen stroom, die hier gaat.
Waren wij een jaar vroeger hier geweest; dan hadden wij
tot elkander kunnen zeggen: „let ook eens op de b rug!” Want
destijds bestond de zoogenaamde „ r o o d e b r u g ” nog, die voor
een Romeinsch bouwwerk werd gehouden. Wij vinden alleen,
naast de tegenwoordige, de plaats, waar zij gelegen heeft. Over-
blijfsels van steenen of metselwerk zoeken wij vergeefs. Trouwens,
volgens mededeeling van onzen vriendelijken leidsman, den heer
ingenieur Musquetier, destijds met het toezigt op het afbre-
ken belast, had zieh bij de slooping geen bewijs voor dien Ro-
meinschen oorsprong voorgedaan en was niets bijzonders op te
merken geweest in constructie of bouwmateriaal. Verlies van
zulk een twijfelachtige merkwaardigheid kan dus waarschijnlijk
niet zoo verbazend groot zijn geweest.
Bij een uitgebreide garen- en Adrianopel-roodverwerij, die
reeds onder de gemeente H e r t e n behoort, kiezen wij een bin-
nenpad naar het dorpje, daar ginds met zijn kerkje en zijn weinige
huizen op een’ kleinen heuvel gelegen, ’t Is hier läg e, vrucht-
bare grond, waar het blijkbaar is, hoe ver de Maas buiten haar
oevers treden kan. Hier en daar staan nog vrij groote waterplas-
sen in het la n d , en herhaaldelijk ontmoeten wij geulen en diepten,
die al den schijn hebben, alsof zij van waterloopen zijn overge-
gebleven en welligt in vroeger dagen spranken van de Roer zijn
geweest. Wel mogten de oude bewoners een’ heuvel tot hun
vestiging kiezen! ’t Moet er in den wintertijd bij hoog water hebben
uitgezien als een bare ze e, waaruit maar hier en daar eiland-
jes opstaken. Sommigen dier terpen droegen dorpjes; van enke-
len zag welligt reeds in overoude tijden een sterke, sombere
bürgt grimmig in het rond. Nog dringen zieh de huizen van
Herten op den top en längs de helling des heuvels rondom zijn
kerkje opeen, alsof zij pas gevloden waren voor den geweldig
klimmenden vloed. Misschien was ’t hier van oudsher gewijde
grond. Niet al te vermetel is de gissing, dat H e r t e n a zijn’
naam ontleent aan de Germaansche godin H e r t h a — de
a a r d e — gelijk een hoeve in de nabijheid ook nog als d e Off
e r k am p bekend is. Met zelcerheid komt de plaats eerst in het
midden der 12äe eeuw voor, als een bezitting der proostdij te
Meerssen. Ook de Munster te Roermond verkreeg er goederen,
o. a. een halve manse, die aan Godfried van Mierlar had be-
hoord en door graaf Gerhard aan de abdij was geschonken. Het
H e r t r a , dat in 968 een eigendom der proostdij was, wordt
door sommigen hie r, door anderen in het Luiksche B r t r em
gezöcht. Maar geen dagteekening of jaartal verbindt zieh aan den
zwaren, geheimzinnigen steenklomp, op het van linden omringde
kerkhof, die thans het benedengedeelte van den kerktoren uit-
maakt. Het bovendeel, waar de klok hangt en de galmgaten
zijn aangebragt, is Romaansch en draagt den Stempel der 12äe
eeuw. Het bereikte dus reeds een’ eerbiedwaardigen ouderdom.
Maar hoe jong schijnt het in vergelijking van het muurwerk,
waarop het ra s t, dat ongeveer de hoogte van de helft van het
kerkdak bereikt! Groote brokken veldkei, klompen vuursteen,
grof g rint, steenen van allerlei gedaante en afmeting, niet door
menschenhand gevormd, maar zooals de natuur ze levert, zijn
met cement tot een harde massa zamengegoten. Van boven is
deze geweldige toren Vierkant, maar beneden springt hij aan
beide zijden uit met een afdakking, thans door leijen gedekt.
Enkele smalle openingen, in de muren gespaard, geven een weinig
licht en lucht daar binnen. Sierlijk is dit ruwe gevaarte vol-
strekt niet. Tot verfraaijing is niets gedaan. Maar indrukwekkend
is het door de hechtheid van zijn’ thans zoo gansch ongewonen
bouw; merkwaardig is het door zijn onmiskenbare ouaheid. Dat
het werkelijk Romeinsch is, schijnt onzeker. Misschien hebben
de proosten van Meerssen hier een kerk gesticht, waarvan
wij het overblijfsel voor ons hebben. De vorm van het gebouw
kan. er voor pleiten. Maar in elk geval dagteekent de toren te
Herten uit een’ tijd, waarvan wij niet veel bouwwerken meer
over hebben, en gewettigd is de hoop, dat hij in zijne hoogst een-
voudige, maar tevens hoogst opmerkelijke gestalte gespaard blijve,
als een gedenkteeken uit lang vervlogen eeuwen. Hij zou zonder
twijfel den slooper nog genoeg te doen geven en hem vrij wat