der landerijen en de welvaart der opgezetenen door de marke-
verdeeling aanmerkelijk winnen moet.
Onder de geerfden in de omgelegen bosschen en velden, en inet
name in het 900 bunders groote G o r t e l s c h e bosch, worden
de Heeren van d e n K a n n e n b u r g sinds eeuwen als tot de
rijksten en inagtigsten behoorende genoemd. Sedert omstreeks
1563 is het fraaije kasteel met uitgestrekte landerijen in ’t bezit
der familie d’ I s e n d o o r n a B l o i s of B l o i s van I J z e nd oor n
geweest, na alvorens, voor zoover bekend is, door de geslachten
v a n H e r w e n , v an K e p p e l en v an Ro s s em te zijn beze-
ten. Reeds in 1372 komt het voor als een sterke bü rg t, maar
oorspronkelijk zal het wel een dier hoeven geweest zijn, waaraan
de Ve l uwe zoo rijk was en waaraan de deelgeregtigheid in ’t
gebruik en de opbrengsten der marke was verbonden. Was het
inderdaad de woning van een’ vrijen geerfde, ten tijde, dat
B r u n h i l d e ’ s gift van het bestaan der v i l l a F a s na g e tu ig t,
dan stellen wij ’t ons voor als een gebouw van eene verdieping,
van hont opgetrokken, gedekt met het hooge, spitse dak van
stro o , door kloeke eikentakken overschaduwd. De inwendige
ruimte wordt grootendeels ingenomen door de zaal, waarin het
gezin zijn dagelijksch verblijf houdt, zoolang de winterkoude ’t
niet naar de //Stove” daarnevens verjaagt, rondom den vuurhaard
in het midden, wiens rook door een opening in het dak ontsnapt.
Bij de smeulende plagge, op de heide gestoken, of bij den turf
van wat beter hoedanigheid, uit den veengrond gedolven, knapt
er het helder vlammend rijshout en brandt er ’t geweldige beu-
kenblok, in de bosschen gehouwen. Aan het hoofdgebouw sluiten
zieh de vrouwenvertrekken, waar de wol en het vlas wordt gesponnen,
waar op de eenvoudige weefstoel het linnen wordt ge-
reed gemaakt, waar de vlugge vingereri de noodige kleedingstukken
vervaardigen. Schuren en stallen, waar de voorraad wordt geborgen
en het vee der hoeve h u ist, brouwhuis en bakkerij, moeshof en
boomgaard, omringen het huis. Ook de bijenstal ontbreekt er niet
en ’t geheel wordt ingesloten door een levende haag, of een
gevlochten ornheining, of een’ aarden w al, terwijl de akkers en
d e h o e v e w o b d t k a s t e e l .
weiden, die den eigenaar der hoeve bij het lot uit den verdeelden
grond als persoonlijk eigendom zijn toegewezen, zieh daarbuiten
uitbreiden. Op die velden staan hier en daar de schamele hutten
der hofhoorigen, aan wie de vrije markgenoot een stuksken grond
ter bebouwing heeft afgestaan, tegen ’t bewijzen van zekere hof-
diensten, of den opbrengst van zekeren cijns in veldvruchten of vee.
Gansch anders vertoont zieh nu d e Ka n n e n b u r g . Maar bijna
duizend jaren zijn er sinds ook over heen gegaan en t laat zieh
gissen, dat de overgang van hoeve to t kasteel geleidelijk heeft
plaats gehad. Verhoog den aarden wal met de specie, die aan
zijn’ voet wordt uitgegraven en er is tevens een gracht tot meer-
dere versterking ontstaan. Bevestig die ornheining met houten
palissaden,, die het bosch in overvloed levert, en leg een breede,
dikke plank als brug over de gracht. In tijden van gevaar wordt
die brug ingenomen en de opening in den wal met paalwerk
gesloten. Graaf een tweede gracht om het hoofdgebouw, en zon-
der groote verandering is de vreedzame hoeve een weerbare bürgt
geworden. ’F Is nog niet noodig, dat muren en torens van steen
worden opgehaald en met leijen gedekt. Nog eeuwen lang zijn
er sterke sloten, van de zware eikenstammen der overoude bosschen
gebouwd, die het langer uithouden tegen den vijand, dan
bürgten, van baksteen gemetseld. Nog eeuwen lang zullen zelfs
bij vorstelijke hoven de strooijen daken niet worden gemist. En
ook de inrigting zal zooveel wijziging niet behoeven. Nog eeuwen
lang zal „de zaal” het hoofdbestanddeel van ’t kasteel uitmaken
en zal maar een enkel vertrek bovendien van een stookplaats voor-
zien zijn. Kleine kamertjes naast en boven de zaal zullen ten be-
hoeve van ’t. gezin des burgtheers zijn bestemd en op den „neder-
hof” zullen nog lang de schüren en stallen, de werkplaatsen en
de woningen der overige burgtzaten zijn geplaatst. Eerst lang-
zamerhand zal de steen het h o u t, de lei het stroo verdringen en
’t kasteel met zijn gekanteelde torens en ommuurden voorburgt,
met zijn poort en zijn valbruggen de gelijkenis met de oude
hoeve in uitwendig voorkomen, meer nog dan in inwendige inrigting
hebben verloren, totdat in later tijd , als de behoeften