Voor ons wordt het ruime uitzigt eenigszins beperkt door een
rij boerenwoningen met hun groote schüren, van elkander afge-
zonderd in kleine boschjes gelegen. Als wij ze genaderd zijn,
zien wij, dat zij längs eene vaart 77- het A 0ht . erd 1 e p l lls z ijn
geschaard. Zij vormen een b u u rt, onder Sappemeer behoo-
rende, en geven althans eenige afwisseling aan het uitgestrekte
en eentoonige landschap. Zijn wij de brug over, dan is ’t weer
dezelfde natuur en dezelfde open weg; maar allengs beginnen
toch de bosschen in de verte zieh duidelijk af te teekenen, en
boven hun donkere lijnen blinken torens in het zonlicht. De
zware steenklomp vau Slochterens toren treedt als een reus te
voorsohijn. De ranke steenen spits van S c h i l d w o l d e schemert
in rozenrooden glans. De vergulde windvaan van F r a y l ama -
b 0 r g h steekt even boven het digte houtgewas uit en schittert
van gloed. Langzamerhand begint 00k het landschap van karakter
te veränderen, en als straks de weg zieh Westwaarts buigt, dan
zijn wij in een veenstreek verplaatst, die ons' nog eenigermate
den vorigen toestand herinnert. ’t Is hier de armelijke buurt d e
L a n g ew i e k . Het zandpad voert ons längs een turfvaart, zooals
de naam aanduidt; kleine h u tte n , van planken opgeslagen, met
riet gedekt, zijn in scherpe tegenstelling met de weelde en de
welvaart, waarop alom ons 00g heeft gerust. Maar de verwaaide
boomen, die de nederige daken vriendelijk overschaduwen, —
de breede greppels, waarover een verwelooze plank naar de
huisdeur leidt en waarin halfnaakte kinderen speien of zieh ba-
keren in het warme zand, ■— de donkere velden, afgewisseld
door de blinkend witte kanten, waar het hooge veen is afgegraven
en de blanke ondergrond zieh vertoont, de rijkdom van
tinten op het ruwe hout en het bemoste rie t, het heldere, stille
water en het boomgewas op den achtergrond, dit alles vormt
een schilderachtig tafereel, dat te meer ons aantrekt, naarmate
wij ’t in Groningerland minder aan treffen.
D e Langewiek brengt ons aan den grintweg, die van
Hoogezand over Kolham naar Slochteren loopt. Hier zijn wij
in een boomrijker streek gekomen. Onder eiken ligt het tolhuis
half verscholen, en eiken omzoomen 00k den w eg , waarop
wij, nu weer in noordelijke rigting, hebben voort te gaan. Wen-
schen wij een oogenblik te rü s ten , de tolgaarder is b e re id , ons
daartoe gelegenheid te geven, wanneer wij genoegen nemen met
een’ stoel bij zijn haardvuur, in zijn huisvertrek, dat tevens slaap-
kamer en gelagkamer is, en wanneer onze eischen omtrent het
consumabel de grenzen van zeer groote bescheidenheid niet te
buiten gaan. Hadden wij die mate van reinheid verwacht, die,
onder den naam van „kraakzindelijkheid” , verondersteld wordt
de deugd aller Nederlandsche huisvrouwen te zijn, dan zouden
wij welligt een gevoel van teleurstelling niet kunnen onderdrukken.
’t Ziet er althans niet uitermate frisch en vrolijk en vriendelijk
uit in het kleine, half duistere vertrekje, waar het turfvuur
smeult onder de ruime schouw en waarin de vrouwen en kinderen,
in donkerkleurige gewaden en met loshangende hären,
zieh bewegen. Trouwens ’t is een werkdag en de sierlijke m u ts ,
het gouden oorijzer, het ligt gekleurde ja k , de halssieraden en
de verdere Zondagstooi zijn opgeborgen in de groote eikenhouten
kast. Toch beklagen wij ons een pooze van vertoef in die
woning niet. Tot nog toe zagen wij in Groningerland meer-
endeels. de Drenthsche type en in Hoogezand en Sappemeer de
afstammelingen eener van alle kanten zamengevloeide bevolking.
Hier zijn wij onder de kinderen van oud-Frieschen stam, met
hun’ weelderigen, goudblonden haardosch, hun blanke gelaats-
k le u r, hun regelmatige trekken, hun slanke gestalten. Hier
zijn wij in F i v e l g o , in de Om m e l a n d e n . Het Goorecht,
in 1460 door de stad Groningen van den bisschop van Utrecht
gepacht, en de rigtstoel van Sappemeer waren in den tijd
der Republiek bijzondere bezittingen der stad, evenals het Old-
ambt sinds 1444 en Westerwolde sedert 1619. Zij hadden dan
00k geen staatkundige regten en geen stem in het gewestelijk
bestuur. Westerwolde, dat tegenwoordig een belangrijk deel der
provincie uitmaakt, behoorde zelfs in t geheel niet tot Groningerland,
maar werd als een generaliteitsland beschouwd. Maar
de Ommelanden, — H u n s e g o , F i v e l g o en t W e s t e r -