weg door de baren ploegt; als de fiere driemaster wordt binnen
gesleept, om weldra een veilige haven te vinden! Hoe indruk-
wekkend, als de donkere lucht graauw en somber neerhangt en
het witte schuim overal als met een zilveren net de zwarte water-
massa overspant! Hoe vol liefelijkheid, als op den stillen zomer-
avond de gansohe waterspiegel tintelt van licht en de vrolijke
bruinvisschen dartelend hun gladde ruggen laten blinken in de
stralen der ondergaande zon! Maar verzuim toch n ie t, uw aan-
dacht ook te wijden aan het reuzenwerk van menschenhanden,
aan den prächtigen zeedijk, dien gij betreedt. Merk het o p , hoe
de steenglooijing uit de zee zelve oprijst. Denk er aan, hoe die
zee nooit ophoudt met haar pogingen, om den grondslag te
ondermijnen, ook al beukt zij met haar golven de sterke zijden
van haar’ bedwinger niet. Dit gedeelte der Hollandsche kust
levert eigenaardige en geenszins te minachten bezwaren voor den
bouw en het onderhoud van de dijken op. Nergens elders is aan
hun’ voet zulk een diepte en dientengevolge zoo weinig strand.
De volle kracht van het w ate r, door de Noordewinden opgezweept,
de gansche stroom bij ebbe en vloed, m'oet onmiddellijk door den
dijk worden weerstaan en gekeerd. Wat heeft deze dam niet reeds
te houden gehad, sinds hij in 1774 was voltooid! Hoeveel harten
hebben hier vol angst geklopt, zoolang de wetenschap ’t niet
verder had gebragt dan tot aarden dämmen, of zelfs tot de veel
sterker wierdijken, die tot 1746 toe den vreeselijken strijd te
strijden hadden, of — erger nog — de onophoudelijke onder-
graving hadden door te staan, waardoor op eens gansche stukken
in> de diepte verzonken! Eerbied voor de kennis en.voor de vol-
harding, die aldus hebben gezegevierd!
Ter afwisseling ziet gij hier eenige reuzengewrochten van den
laatsten tijd , onmisbaar voor een volle, dat zijn onafhankelijkheid
wil verdedigen, maar waaraan wij liefst een ongestoorde rust
toewenschen — groote kanonnen in de batterijen, die het zeegat
bestrijken — de P r i n s e s L o u i z e - en de Oo s t - b a t t e r i j .
En wederom te r afwisseling werpt gij een’ blik op een eenvoudig,
maar belangrijk en hoogst nuttig gebouwtje, dat voor meteorologische
waarnemingen is ingerigt. Deze stichting van een’ nede-
rigen, maar hoogst bekwamen en volijvorigen timmerman van
Texel, later tot opzigtei’ van den waterstaat bevorderd, wijlen
den heer C. v a n d e r S t e r r , is onder den bescheiden naam
van „d e l a n d s k e e t ” bekend. Bij het Observatorium verlaten wij
den zeedijk, als wij dien althans zoo lang mogelijk willen houden
en niet reeds vroeger door een der talrijke Stegen in de bewoonde
wereld zijn afgedaald, hetgeen tot besparing van tijd niet anders
dan raadzaam is , want ons naaste doel ligt Zuidelijk en er zijn
wegen, die veel meer in de rigting van Huisduinen loopen. Maar
de zee laat ons zoo ligt niet los en de opeengepakte klomp huizen,
die met al de glopjes en straatjes volkomen het karakter van een
groot visschersdorp draagt, heeft niet zoo bijzonder veel aantrek-
kelijks. Hier zijn wij in den o u d e n He l d e r . Van alles, wat
tusschen deze wijk en het N. Diep lig t, bestond voor ruim vijftig
jaren nog weinig of niets. De dijk was het eenige middel van
gemeenschap tusschen het dorp en het havenhoofd, en de schepen
in de haven zelve waren alleen met een sloep te bereiken, evenals
de pakhuizen, magazijnen, loodsen en werkplaatsen aan het zoo-
genaamde N i e uw e w e r k , waar thans de binnenhaven i s , en dat
op het eind der vorige eeuw was aangelegd ten dienste van ’s
lands oorlogschepen. Eerst in 1812 werd de dijk tusschen het
Nieuwe werk en het Hoofd gelegd, evenwijdig met den steenen
dam, die de haven beschermt. Op het ledige terrein längs dien
nieuwen dijk werd het Marine-etablissement W i l l e m s o o r d
gesticht, in 1827 voltooid. Het .N o o r d -H o l l a n d s c h k a n a a l
kwam in 1825 in gebruik. In de jaren 1829 en -30 werd het
kanaal gegraven, dat den o u d e n H e l d e r met de haven verbindt
en sedert dien tijd verrezen jaar op jaar nieuwe huizen en s tra ten ,
zoodat thans de o u d e H e l d e r , W i l l e msoo r d en he t N i e u w e
Di e p een zamenhangend en uitgestrekt geheel uitmaken, met een
bevolking van ruim 20000 zielen.
De eigenlijke H e l d e r behoort zelf geenszins onder de oude
dorpen des lands. Voor het jaar 1500 bestond het nog n ie t; na
dien tijd was het lange jaren niet meer dan een geringe uitbuurt