ander vonnt te zamen een rü stig , vriendelijk landschap, dat wel
niet door zijn verhevenheid in verrukking brengt, rnaar toch
opwekt en aangenaatn stemt. Het dorp zelf is stil en eenvoudig,
gelijk zieh verwachten laat van de woonplaats eener bevolking,
die grootendeels van de bebouwing van den niet al te vrucht-
baren bodem leeft. Weelde zien wij er niet. Rijke buitenverblij-
ven, sierlijke villa’s heeft Patten niet aan te wijzen. De aanzien-
lijke landgoederen, tot de gemeente behoorende, liggen op vrij
grooten afstand en het eenige groote heerenhuis in het dorp schijnt
onbewoond en eenigszins in verval te zijn. Maar wij vinden er
ook niet de bewijzen van algemeene armoede. ’t Konit ons voor,
dat de ingezetenen over ’t algemeen een bescheiden deel genieten.
Geschoren linden, waaronder er zijn van niet geringen omvang,
inet vreemde, plat gegroeide stammen, beschaduwen menigen gevel
en dat de Puttenaren liefhebbers van bloemen zijn, wordt ons
bij onze omwandeling door hun straten openbaar. Eigenaardig
zijn de sieden, waarop met water gevulde tobben staan. ’t Is
een gepaste voorzorg. Kwam er b ran d , dan was het gansche
dorp in gevaar. Water is er schaarsch, in den zomer althans,
en slaat eens de vlam u it, wie zal dan hare verwoestingen be-
rekenen, waar zij in de rieten daken, de houten schüren, de
hooibergen en korenmijten, overal voedsel v in d t! In deze dorpen
is „de put” de voorwaarde van levensbehoud en veiligheid. Haar
te graven is het eerste werk dergenen, die in de hooge heistreken,
of op de eilanden aan zee, een vaste en althans eenigszins dra-
gelijke woonplaats willen vestigen. Zij gaf den naam aan meer
dan een dorp, meer dan eene heerlijkheid in den lande. Naar
haar is .ook P u t t e n genoemd, dat voor ’t eerst in eene oor-
konde van 855 als P u t h e m — het heem van de put voor-
komt. ’t Was destijds reeds een plaats, waar een niet onbe-
teekenende bevolking rnoet hebben gewoond. Een „vicus” , d. i.
„een dorp” wordt het genoemd, en een rijk man, E o l c k e r u s ,
gaf aan de abdij te W e r d e n een aantal goederen en regten in
bosschen en velden in den omtrek, waaronder ook „drie Heer-
lijke hoeven te Putten en acht-en-twintig scharen in het P u tterbosch.”
Wij vinden hier de markinrigting, op gemeenschap-
pelijk bezit en gebruik gebouwd, reeds als van ouds in zwang
en dit deel der Veluwe blijkt met bosschen bedekt, maar ook
tainelijk bevolkt te zijn geweest.
In 1031 bezat Putten reeds een kerk. De bisschop van P a te
rborn, Me i n we r k , schonk h aa r, met den Hof, de halve
tiende en de käpel te V o o r t ' h u i z e n aan de door hem ge-
stichte abdij A b d i n g h o f. De wederhelft der tiende behoorde aan
het stift te Elten, rijk doof zijn’ grootvader Wichman begiftigd.
Ter besturing van deze bezittingen stelde de abdij een’ „keiner
a an , en deze kelnerij is nog aanwezig in de pastorie der R. C.
gemeente, op körten afstand van het dorp. Zij ligt te midden
van jong eikenplantsoen en heeft in de grachten, die haar om-
rin g en , nog een overblijfsel uit de dagen, toen zij het middel-
punt van niet onbelangrijke goederen was. Hier hebben wij ze-
ker den ouden „Hof te Putten” te zoeken.
Een berkenlaan leidt ons naar het beukenbosch, waarin het
witte huis S c h o o n d e r b e e k zieh verschuilt. Hooge hagen en
een vrij breede gracht omslniten den tuin voor het gebouw. Eens
was ’t een sterk kasteel, voor ’t eerst als een vrij eigen goed
van K l a a s v a n Al l e r in de geschiedenis genoemd. Het stam-
slo.t der v a n A l l e r s lag en ligt nog niet ver van P u tte n , en
’t laat zieh gissen , dat een der'He eren uit dit geslacht het op
eigen grond heeft gebouwd. „Heerlijke hoeven” toch werden
menigvuldig in den omtrek gevonden. Heer K l a a s va n A l l e r
behoorde onder de edelen, die in 1418 en 1436 de verbonds-
brieven tusschen de ridderschap en de steden van G e 1 r e en
Z u t f e n onderteekenden, en daardoor aan de landsstenden be-
langrijken invloed op ’t bestuur des lands verzekerden. H ij, of een
naamgenoot van hem, was blijkbaar ook een vermögend man,
in staat zijn’ hertog de belangrijke som van 500 Rijnsche gul-
dens te leenen. In 1519 was S c h o o n e r b e e k in handen van
S a n d e r B e n t i u c k , die het huis aan hertog Karel verkocht.
Tot bescherming van de kust der Zuiderzee was het günstig
gelegen, maar ’t heeft er niet veel dienst gedaan, want reeds weinig