rijen viorkiuito pijlors, onderling door half cirkelvormige bogen
vereenigd. Eene gaanderij is daardoor gevormd, die rondom de
gansche kerk heenloopt, terwijl de ruimte boven den narthex of
de vestibule het westelijk transept — tot eene soort van
bovenkerk strekte. Aan dezen narthex sloten zieh vroeger de
abdijgebouwen a a n , en daardoor bestond er gemeenschap tusschen
het klooster en de kerk. Voor ’t oogenblik is deze bovenkerk
nog niet veel m e er, dan een bergplaats, gelijk het inwendige van
het gebouw in zijn geheel nog vrij wat te doen zal geven.
Maai de restauratie is daar toch ook reeds ver genoeg gevorderd,
om een’ zeer bevredigenden indruk te weeg te brengen. De
Romaansche kerk mist de slankheid der Gothische tempelgebouwen,
waar alles omhoog stijgt. Zij verootmoedigt meer, dan zij opheft.
Zij dringt meer tot inkeeren in zieh zelven, dan dat zij oog en
hart naar boven rigt. Zij vervult meer met eerbiedig ontzag
voor den Onzienlijke, dan met liefde en vertrouwen. Maar deze
zijde van het godsdienstig leven onzer voorgeslachten wordt in
de Maria Munster voortreffelijk uitgedrukt. En ook het verhef-
fende ontbreekt haar niet. Haar eigenaardig sieraad — welligt
in overeenstemming met het Germaansche volkskarakter, dat in
den tijd der stichting van deze kerk reeds begon, zijn denkbeeiden
en behoeften uittedrukken in den Gothischen bouwstijl —
is de heerlijke koepel, die het volle licht van den hemel laat
binnenstroomen.
Onder den hoogen koepel staat de tombe, die boven de
graven van Gerhard I II en Margaretha van Brabant is opgerigt.
H et is een belangrijk gedenkteeken van middeleeuwsche kunst,
in 1873 'Op kosten van Z. K. H. Prins Frederik voortreffelijk
gerestaureerd. De levensgroote beeiden der doorluchtige echtge-
nooten rüsten op een tweetal fijn gepolijster'zerken, gedragen
door een steenen praalbed en ondersteund door twaalf kolommen
van graniet. Het geheel is geplaatst op een vrij hoog, breed
uitspringend voetstuk-. Een fraai gebeeldhouwde en rijk beschilderde
lijst omriugt het praalbed, terwijl ook de kapiteelen der kolom-
111 en op dezelfde wijze zijn versie rd; de wapenschilden van
den graaf en de gravinne zijn op de tombe beurtelings tusschen
de zuilen aangebragt, — de drie roode mispelbloemen op goud ,
en den gouden leeuw op het zwarte veld. Ook de beeiden zijn
beschilderd. H ij draagt een rood onderkleed, een blaauw, tot
op de voeten neerdalend bovenkleed, een’ groenen, met goud
afgezetten mantel. Zij heeft een wit bovenkleed en een’ mantel
van goud. Edelgesteenten versieren borst en vinger van beiden,
en de hären zijn verguld, even als het küssen, waarop de hoof-
den rüsten, Welligt vinden wij ’t geheel wat bont. Welligt zou
op dezen of genen de tombe veel dieper indruk maken, als de
beeiden, met hun vleeschkleurige aangezigten en handen, hun
vergulde hären, hun’ rijken tooi, eenvoudig van wit marmer
waren. Maar ’t is „in den stijl” en het geeft het oorspronkelijke
getrouw terug. Ook geven de gelaatstrekken grond to t de onder-
stelling, dat wij hier gelijkende portretten uit die lang verloopen
eeuwen voor ons hebben, en voor onze kennis van kostuum en
kunst uit de eerste helft der 13de eeuw is het schoone praalgraf
van hoog belang.
Onder die tombe vond men, in 1876, twee door een’ muur
van elkander afgescheiden grafkelders van mergelsteen, waarin
nog enkele beenderen werden aangetroffen, die zonder twijfel voor
het overschot der vorstelijke dooden mögen gehouden worden,
levens vond men in den kelder ten 0 . aan deze graven grenzend
, het gebeente van een’ zwaar gebouwd man, wiens achter-
hoofd de teekenen van een ontvangen wond vertoonde. Men acht
dezen kelder de rustplaats van Gerhard’s tweeden zoon, H e n d r i k
v an G e l d e r , elect-bisschop van L uik, beter krijgsman dan gees-
telijke, die met den afbraak van het door hem verwoeste Wi jk
den Sterken bürgt te M o n t f o r t bouwde; die, van zijn ambt
ontzet en in den kerkban geslagen, in 1285, bij een’ strooptogt,
op omstreeks zestigjarigen leeftijd werd gedood, in het bosch van
Montfort begraven en later in de kerk te Roermond aan de voe