jaren der 16de eeuw, tot 1795 in haar bezit. Een zeer belangrijk
deel der tegenwoordig zoo rijke en vruchtbare landstreek was
echter voor de stad langen tijd geen zeer winstgevende bezitting.
De geweldige wateren van den Dollard bedekten, sinds den vree-
selijken vloed van 1277, een aanmerkelijke uitgestrektheid gronds,
en voortdurend verdwenen bloeijende dorpen en heerlijke velden
in den onverzadelijken plas. Onze weg loopt längs den vroegeren
zoom der geduchte watervlakte, en al de onafzienbare landen ten
Oosten zijn daarop na het jaar 1545 voor en na hero verd. Morgen
zullen wij de weelde der Dollardpolders nog beter opmerken,
als wij door een deel dier herwonnen velden trekken, en dan zal
’t ook de gelegenheid zijn om een’ blik te werpen in de zoo
treurige en tevens zoo verheilende geschiedenis, aan deze streken
verbonden. Voor heden vergenoegen wij ons met het oog te laten
rondgaan over de vruchtbare zeeklei ten Noorden, en de hooge
veen- en zandstreken ten Zuiden, waar nog steeds tu rf wordt
gegraven, waar ook nog boschjes van akkermaalshout en dennen
den aard van den bodem aanwijzen, maar toch ook sinds lang de
ploeg door de akkers sneed en het vee zijn weide vond. Tegen
deze hooger liggende gronden werd het steeds voortdringende
water gestuit, en voortdurende >org en vlijt veranderden den
woesten, maar niet ondankbaren grond in de welige landouwen,
die, met de kleilanden, den landbouwersstand van Noord- en
Zuidbroek tot een merkwaardige welvaart deden opklimmen.
Lang en regt — behoudens enkele kleine bogten H- is de open
weg, waaraan slechts hier en daar een groote boerenwoning ligt,
totdat wij eindelijk in een boschje de kerk van Noordbroek
ontwaren. In de onmiddellijke nabijheid daarvan komen wij niet,
want even voor dat wij haar bere iken, buigt zieh de weg Zuid-
waarts. Naar het schijnt is dit gebouw, met het dorpze lf, wegens
een inbraak van den Dollard herwaarts verplaatst, althans een
eind weegs verder oostelijk wordt nog „het oude kerkhof” aan-
gewezen. In die rigting strekt zieh een deel der dorpsstraat u it,
dat wij niet bezoeken; maar op den weg, dien wij volgen, steeds
over den zandgrond, längs den zoom der klei, komen wij door
een dubbele rij van woningen, — allen even net en goed on-
derhouden, — en van kapitale boerderijen, voor ’t meerendeel
heerenhuizen, die aan een aanzienlijke buitenplaats geen oneer
zouden aandoen, met spiegelruiten en balkons en met de reus-
achtige schüren onder een geweldig dak. In onafzienbare lengte
strekt de breede. straat zieh uit. ’t Is huis aan huis, hofstee aan
hofstee, erf aan erf; soms breekt een’ körten tijd een open ruimte
de lange reeks af, en dan is het weer dezelfde opeenvolging
van burgerhuizen, buitentjes van notabelen, landbouwerspaleizen,
het eene nog rijker en fraaijer dan het andere. In Z u i d b r o e k
is het evenzoo. Altijd dezelfde en toch steeds gewijzigde rij van
bloeijende, vrolijke, welvarende gebouwen, grooter of kleiner,
armer of rijker, maar allen toonende, dat hier overvloed woont
bij burger en boer. Misschien is het voorkomen van Z u i d b r o e k
nog aanzienlijker dan van Noordbroek. ’t Stond van ouds althans
hooger dan de woonplaats van den drost, die zijn zetel
had op de tegenwoordige buitenplaats Drostenburg, in ’t gehucht
Uiterburen', waar wij door komen. Eeuwen geleden stond daar
het sterke kasteel der Gockinga’s , die over het zuidelijk deel
van ’t Oldainbt hun allengs aangematigd oppergezag uitoefenden,
en al is deze bürgt reeds in 1401 door die van Groningen ge-
sloopt, de naam v a n G o c k i n g a h e e r d leeft nog in den mond
des volks. In 1444 door verdrag meester van de goederen en
regten der Gockinga’s geworden, stelde de stad een drost a a n ,
om in haar’ naam de landstreek te besturen. Straks, bij het tol-
hek, waar de weg weer naar het Westen loopt, zijn wij niet ver
van de plaats, waar die geduchte ambtenaar de doodvonnissen
liet voltrekken. Daar ligt ook „het oude kerkhof” van Zuidbroek
en een weinig verder een der oudste dijken, tot beteugeling van
den Dollard opgeworpen. Tusschen tolhek en kerk vinden wij
een fraaije laan van iepen, met een voetpad van helder roode
groote klinkers er n a a st, en een aantal buitens er längs. In de
verte, over de velden te r linkerhand, ontwaren wij het Station.
Bij de kerk begint weer een lange dubbele buurt van aan elkander
gebouwde huizen, ditmaal wederom in zuidelijke rigting