is het te wijten, als de eigenaars hun plaatsen sluiten, met voile
r e g t , maar tot groot verdriet en tot niet gering nadeel van de
betergezinden, die zieh gaarne verblijden in het schoone, dat er
te genieten wordt gegeven.
Wal en poort passen voor het tegenwoordige Ma r i é n d a a l
niet. Beter voegden zij bij de vroegere bestemming van het goed,
toen hier een klooster van reguliere lcanunniken werd gevonden,
ook onder den naam van M a r i é n b o r n of van ’t f o n t e i j n e
k l o o s t e r bekend. Vóór 1392 bezat Heer Wijnand van Arnhem
de uitgestrekte heidevelden en bosschen, die hij der kerke schonk,
toen hij van den bisschop verlof had ontvangen, om met zijn’
vriend Arnold van Gruithuijzen een klooster te stichten naar het
voorbeeld van dat te Windesheim. Van daar kwamen dan ook
eeuige geestelijken, om de noodige inrigtingen te helpen tot
stand brengen en , /Wi n sum s o u d s t e d o c h t e r ” was gedu-
rende bijna twee eeuwen de woonplaats van monniken, omgroote
weldadigheid vermaard, Soms ook door losheid van zeden der
vrome schare tot ergernis. In 1587 werd het afgebroken en de
grond aan bijzondere personen verkocht.
Veel had het terrein van M a r i é n d a a l aan de natuur te
d anken, althans een’ overvloed van levend water en een’ gol-
venden bodem. De naam van !t f o n t e i j n e k l o o s t e r wijst op
zijn’ ouden roem in dezen. Maar de hand des menschen moest
deze natuur te hulp komen, en zoo Heer Wijnand van Arnhem
zieh om ontginningen en verfraaijingen van zijn goed wel niet
veel zal hebben bekommerd, de kloosterlingen hebben zieh
zonder twijfel niet onbetuigd gelaten. Toch dagteekent de ver-
maardheid van Mariéndaal eerst uit het begin dezer eeuw, toen
de Arnhemsche burgemeester van E c k , op de plants, waar nog
enkele brokstukken van het oude kloostergebouw over waren,
een sierlijk landhuis stichtte en den aanleg belangrijk verbeterde.
Latere eigenaars hebben er goed de hand aan gehouden, en ook
tegenwoordig munt alles op de schoone bezitting door frischheid
en keurigheid van onderhoud u it, —- zoowel het fraaije vrolijke
huis, als de nette stallen en boerenwoningen er nevens, zoowel
het groote grasperk voor het huis, met zijn statige boomgroepen,
zijn kleurige, smaakvolle bloemperken, zijn springende fonteinen,
als de lanen en wegen, die in verschillende rigtingen het land-
goed doorkruisen. Er Staat nog vrij wat jong h o u t, dat voor ’t
oogenblik meer belooft dan geeft, maar er Staat een prächtige
linde naast het huis . en er is overvloed van digt en zwaar
houtgewas, vooral te r regterzijde van de Mi d d e l l a a n . Daar
vindt men het schoonste gedeelte. Daar stroomen stille beekjes
in diepe, groene dalen, tusschen donkere, rijk met varens be-
groeide kanten. Daar klimmen krachtige stammen tegen bemoste
en van dennennaalden rood gekleurde hellingen op. Daar slingeren ,
onder ’r. loofgewelf, talrijke- paden naar boven, längs lustig
springende fonteinen, wier geruisch de plegtige stilte afbreekt en
wier droppels schitteren in het zonlicht, dat door de bladeren
speelt en overal op de stammen en op den grond zijn gouden
glansen strooit. Beroemd is het gezigt op de hoogte, waar de
beek ontspringt, maar ook elders zal het oog niet ligt verzadigd
worden van het schoone, door natuur en k u n st, smaakvol ver-
eenigd, hier gewrocht. De groote grintweg, die, beurtelings rijzend
en dalend, maar rijzend vooral, dwars door het goed loopt,
mist nog wel wat te veel het verkwikkende lomrner; maar dat
gemis wordt wel vergoed door de ruime uitzigten op den heuvel
voor ons, :met zijn -bebouwde hellingen, waar het koren golft of
waar het hakhout tegen opklimt, aan wiens voet de frissche
weide ligt en wiens top hier en daar het donker naaldloof der
dennen draagt. Willen wij voor eenige oogenblikken de zonne-
stralen ontwijken en het oög, door het schitterend zomerlandschap
vermoeid, wat ru st gunnen, dan bieden de ouderwetsc-he, digte
berceaux ons koele schaduw, maar zoo digt is het groen der
zamengebogen takken er toch niet gegroeid, dat de zon haar
dartel spei er niet drijven kan en geen tallooze geestige lichtjes
zou kunnen strooijen op den grond. En boven op den heuvelrug
vinden wij een heerlijke rustplaats onder het lomrner der beuken,
die hier een lange laan vormen, en waar, in een prieel van hooge,
lommerrijke boomen, een bank bij een steenen tafel is geplaatst.