waarmede wij uit den tweeden tuin afdalen, störten zieh de
waterstralen van al deze fonteinen in een bekken, orn in den
vorm van beekjes verder hun’ weg te vinden door het bosch.
Keeren wij naar het groote terras te ru g , dan ontmoeten w ij, aan
elke zijde van ’t paleis, een tweetal tuinen, ingesloten door de
vleugels van het gebouw en door hooge muren. Links van den
hoofdtrap leidt de „ k o n i n g i n n e g r o t ” naar de tuinen der
koningin. De eerste heet de O r a n j e r i e en prijkt met prächtige
oranjeboomen en een bevallige fontein, de S y r i n g a f o n -
t e in. Daar achter ligt het k o n i n g i n s c a b i n e t , met berceaux,
doolallees en vijf kleine fonteinen. Het k o n i n g s b a d , regts
van den trap , geeft toegang tot den bijzonderen tuin van Z. M.,
met de k o n i n g s f o n t e i n en tot de k l o s b a a n , met h e tfijn e ,
gerolde gras, tot het balspel bestemd. Laten wij van het terras
het oog over al deze tuinen en fonteinen weiden; zien wij bo-
vendien, boven de groene hagen van het doolhof, nog een drie-
tal waterstralen opspringen en , tusschen ’t geboomte waarin het
oude Loo zieh half verschuilt, den hoogen, prächtigen Moe r -
s p r o n g tintelen in het zonlicht; zien wij, naast de tuinen der
koningin, buiten den m u u r, weer een andere fontein met haar
slanke waterkolom te midden van groen en bloemen blinken —
dan ontvangen wij een’ indruk van weelde en lu is te r, die ons
de bewondering van den tijdgenoot voor dezen koninklijken lust-,
hof ten volle doet begrijpen. En slaan wij nog eens den weg
naar den h o o g e n v i j v e r in, längs het oude Loo, met zijn
ruime gracht en de schoone fontein, dan vinden wij er een uit-
gestrekte, heldere wate'rkom, waarheen wij opklimmen längs
breede, marmeren trappen, in wier midden het geestig beeidwerk
van de v i s s c h e r t j e s boven het g r o o t e vl i e s , -— als de
tegenwoordige waterval — is aangebragt, waar kJoeke stralen
uit marmeren leeuwenkoppen vloeijen en uit de in elkander ge-
vlochten en gekroonde naamcijfers W. en M. een veertigtal fon-
teintjes springen. Hoe rijk was die aanleg. Hoe kunstig al dat
fonteinwerk. Hoe schoon bewerkt al die marmeren beeiden, groe-
pen en vazen! Wilt gij iets er van nog zien? Nagenoeg alles is
verdwenen en gesloopt. De looden buizen zelfs, die het water
van de bergen bij Asselt voerden, zijn door de Franschen opge-
graven en verkocht. Waar al het marmer bleef, weet niemand.
Maar i e t s kan ik u nog toonen. Op den trap achter 't paleis
staan nog een paar vazen. E b b e l a e r heeft ze gemaakt. Wij
vinden er de bewijzen in , wat kunstwerken hier eens hebben
geprijkf. Misschien treft het ons, dat wij niet enkel heeren en
dames, pages en dienaars, zien wemelen in de tu in e n , maar er
zelfs ruiters en rijtuigen, honden in menigte en een’ armen L a-
z a r u s met een houten been; bedelend aantreffen.
Honderd jaar na den aanleg van deze prächtige tuinen ont-
ving het lustslot een sieraad van zeer bijzonderen aard en groote
zeldzaamheid. Prins Wi l l em V onderhield e r , evenals zijn v ad e r,
een niet onbelangrijke diergaarde en deze werd in den jare 1785
verrijkt met twee Ceiloneesche olifanten, een geschenk van de
O. I. Comp a g n i e . H a n s en P a r k i e waren drie jaar oud
en uitermate m ak ; zelfs werden z ij, naar ’t verhaal van den
Pranschen schilder en graveur H o u e l , gedurende hun verblijf
op het k l e i n e Loo bij den Haag, „op alle feesten in de hofstad
genoodigd en mogten niet alleen vrijelijk de tu in e n , maar
zelfs de zalen doorwandelen. Met gemak klommen zij de trappen
op en af.” De verbeeldingskracht des heeren Houel schijnt niet
minder reusachtig te zijn geweest dan de dieren, die hij met
veel ijver bestudeerd, met veel kennis beschreven en met veel
talent in allerlei houdingen en in allerlei toestanden afgebeeld h e e ft!
Na kort vertoef in den Haag vertrokken zij naar het Loo,
oiü er in de ruime wildbaan, in het gedeelte van het p a rk , waar
thans de R o z e n b e r g prijkt, een betrekkelijke vrijheid te vinden'.
Maar het jaar 1795, dat zooveel grootheid omver w ie rp ,
dreigde ook voor hen noodlbttig te worden. Na de vlugt van
hun’ meester begonnen ook voor hen magere ja re n , en toen een
XV. 23