eenige herinneringen, maar zeker niet veel sporen achter, ’t Is
een armoedig dorpje in het zand aan den voet der duinen, met
een vervallen kerkje en een aantal verstrooide en verwaarloosde
hutten. ’t Belangrijkste is- het fort K i j k d u i n , waarin thans
nog de in 1822 gebouwde vuurtoren staat. Maar de nieuwe
toren op eenigen afstand is reeds nagenoeg gereed; de oude wordt,
daarna afgebroken. De plaatsing midden in een fort is dan ook
tamelijk zonderling. Zulk een gevaarte trekt alle kogels eener
vijandelijke vloot onmisbaar tot zieh en verplettert in zijn’ onver-
mijdelijken val vestingwerken en verdedigers.
Wij behoeven den toren niet te beklimmen, wanneer wij den
lichttoestel te Goeree hebben gezien, en van de duinen, bij het
schuurtje waar de reddingboot wordt bewaard, hebben wij nagenoeg
hetzelfde gezigt op zee. Wij zijn dan wel iets lager,
maar dat maakt hier niet veel verschil. Zie eensy hoe ver de
boot reeds is gevorderd! Naauwelijks is zij met het ongewapend
oog meer te onderscheiden! Hier hebben wij de Noordzee voor
ons. Hier heeft reeds zoo menig oog de ontzagwekkende ruimte
overzien, het naderend schip gadeslaandy-Jhet wegzeilend vaar-
tuig volgend; den afstand metend, die den door stormen voort-
gezweepten bodem nog scheidde van de noodlottige banken; tu-
rend naar de kiel, die gestrand was; de reddingboot of de
Groenlandsche sloepen der stoute waaghalzen ängstig bespiedend
in hun worsteling. Hier heeft een talrijke schare den heeten
kamp op 21 Aug. 1673 aanschouwd, toen de Ruyter slaagswas
met de Fransche en Engelsche vloten. Hier werd zoo menigmaal
de behouden retourvloot, de zegevierende oorlogsvloot met lui-
den juichtoon begroet, of ’t vertrekkend eskader het laatst vaar-
wel toegewuifd —• ook wel vergeefs uitgezien naar het schip, dat
nooit weer zou keeren, en met droefheid de gehavende en ont-
redderde bodems geteld, als de slag was verloren. Hier worden
wij geboeid door de telkens afwisselende tafereelen, die de zee
en de lucht in onuitputtelijke verscheidenheid aanbieden en geboeid
door de beeiden van allerlei aard, die zieh verdringen
voor het oog des geestes.
Wij rukken ons los van het d uin, wij keeren terug op onze
schreden, wij hebben Huisduinen achter ons, wij zijn het ge-
bouw van de in 1856 voltooide duinwaterleiding — een zegen voor
den Helder, een zegen ook voor de talrijke scheepsbemanningen —
voorbij. Wij betreden weer de straten, wij komen een lange
reeks van lä g e , maar welvarende huizen, een aantal kazernen,
k e rk en , scholen en andere openbare gebouwen voorbij, alles
nieuw en voor de inwoners van meer belang, dan voor den be-
zoeker. Een der fraaiste moderne gebouwen, de schoone Wes-
t e r k e r k , door brand verwoest, ligt in puin. Alleen haar ge-
blakerde muren staan nog onder verschroeid en half verkoold
geboomte. Hier zijn wij den ouden Helder uit en aan het be-
gin van het Heldersche Kanaal, dat er met zijn glooijende, met
gras begroeide wallen, min of meer zonderling uitziet. Aan weers-
kanten is het bebouwd, wederom met lä g e , maar welvarende
woningen, met kerken, scholen en andere openbare gebouwen,
van veelzijdig n u t , maar zonder opmerkelijke schoonheden van
bouwstijl, nu en dan zelfs opmerkelijk leelijk. Een der leelijksten
is de N i e uw e (Hervormde) k e r k , die wij niet voorbij komen,
daar zij aan ’t kanaal ligt, waar dit zijwaarts af längs de West-
zijde van ’t Marine-etablissement voortloopt, om dan, in zuid-
oöstelijke rigting, zieh met het Noord-Hollandsch kanaal te ver-
eenigen. Dit laatste gedeelte hebben wij op onzen weg van
’t Station naar de boot gezien. Wij gaan reg tu it, de Ho o f d -
g r ä c h t längs, steeds met dezelfde läge, welvarende huizen,
zonder kerken of scholen, maar met eenige openbare inrigtin-
gen, en wij komen uit bij ’t hotel d e B u r g , aan de haven, bij
het Hoofd.
Treedt gij d e n B u r g bin n en , dan verzuimt gij van zelf
n ie t, het ruim en prächtig uitzigt naar verschillende kanten te
genieten en te bewonderen. Maar vergeet dan ook n ie t, een’
blik te werpen op de merkwaardige k a a rt, door den ingénieur