een vriendelijk en vrolijk voorkomen. Maar het zou voor clen
vreemdeling, wien het niet om een bezoek aan de in meer dan
een opzigt belangrijke fabrieken te doen is, met dat al niet veel
merkwaardigs öpleveren, wanneer het n ie t, als van ouds, zijn
schoon en wel bewaard kasteel bezat.
Brabant was in vroeg'er eeuwen overrijk in adellijke gesuchten
; ook het gedeelte, dat thans tot Nederland behoort, had er
een menigte van aan te wijzen. Er is naauwelijks een enkel dorp
of gehucht, waaraan niet eene edele familie haar’ naam ontleende
en met min of meer aanzienlijke heerenhuizen was het gansche
gewest bezaaid. Er zijn in de provinoie nog betrekkelijk velen
van over, maar het slot te Helmond heeft het eigenaardige, dat
het sinds zijn stichting nagenoeg geheel onveranderd is gebleven.
Alleen een roude wachttoren, de T r o m p e t t e r s t o r e n ge-
naamd, die nog in -de eerste helft der vorige eeuw , op het bin-
nenplein, boven de daken en spitsen oprees, is thans verdwenen.
Overigens duidt alles aan, dat dit kasteel niet, zooals bijna altijd
het geval is , allengs door aanböuwen hier, door afbreken ginds,
zijn tegenwoordige gedaante heeft verkregen, maar dat het door
een’ bekwaam bouwmeester, als uit een stuk , naar een wel door-
dacht plan is aangelegd. De edelman, voor wien het — naar men
zegt in 1402 — gebouwd werd, was trouweris een hoog en magtig
H e e r, een afstammeling uit het hoog adellijk huis der B e r t h o u t s ,
aan de hertogen van Brabant verwant en met de aanzienlijkste
geslachten vermaagschapt. De heerlijkheid Helmond behoorde aan
dit geslacht, sedert J a n B e r t h o u t , gezegd B e r l a i r , haar in
1314 van hertog Jan I II van Brabant in ruil ontving voor eenige
goederen te Lier. Destijds stond er reeds een kasteel, althans hij
ontving „het dorp, huis, park, molens en land van Helmond” ,
en reeds eene eeuw vroeger moet er een huis zijn geweest, niet
onwaardig, om de woonstede eener liooggeplaatste.vorstin tezijn.
Maria, de dochter van Hendrik I , hertog van Brabant, weduwe
van keizer Otto IV , hield er sedert 1218 haar verblijf. De vroe-
gere geschiedenis van Helmond schuilt in het duister. Toen de
keizerin-weduwe er woonde, was de hertog nog niet lang in het
bezit er van geweest. Een tak van het huis der H o o r n e ’s,
wordt als bezitter van Helmond in de 124e eeuw genoemd.
’t Mag gegist worden, dat hier van overoude tijden een ver-
sterkte plaats werd gevonden. Immers, de uitgang mo n d , die
bij Helmond’s ligging geen uitstrooming van een kleinere rivier
in een grootere beteekenen kan, doet aan een v e r s t e r k i n g
denken en wijst op een vestiging van Franken. Vroegere bewo-
ners van den.omtrek, wien ’t niet geheel aan beschaving o n tb rak ,
lieten de sporen van hun verblijf achter in de fijn bewerkte urnen
en de vrij talrijke metalen voorwerpen, in hun begraafplaats bij
Deurne gevonden. Ook bij Helmond werd een dergelijke um
opgedolven, en tusschen Helmond en Croy kwamen eenige bronzen
gereedschappen uit het veen te voorschijn, terwijl de grond
van de naburige dorpen, Aarle en Lieshout,. enkele Romeinsche
munten opleverde. De overblijfselen uit den voortijd zijn dus wel
op verre na zoo talrijk niet in deze stre e k , als in de hooge
heidevelden van Kempenland, maar zij getuigen toch van eenige
bwolking in den tijd, toen het deel van Toxandrie, dat later
P e e l l a n d heette, nog in waarheid een land vol moerassen was,
waar de bewoners in afgezonderde buurten nog eeuwen lang
als ruwe en alom gevreesde Heidenen leefden, totdat de Maas-
trichtsche bisschop L a m b e r t u s , Willebrord’s tijdgenoot, hen
in gemeenschap met de kerk en daarmede in betrekking tot de
toenmalige beschaafde menschenwereld bragt.
Uit de aloude Fränkische versterking, sterk door haar ligging
te midden van läge velden en door de takken der kleine riv ie r,
waarvan zij aan alle zijden omspoeld was, werd allengs de vaste
bürgt geboren, die de grens van Brabant moest helpen dekken
tegen de Gelderschen. Op körten afstand to c h , omstreeks ter helft
van de m o e ra ssig eP e e l, raakte O p p e r -G e l d e r aan B rab an t, en
niet veel aanleiding was er tusschen de naijverige gebüren toe
noodig, om het zwaard uit de schede te doen vliegen en den
rooden haan op de strooijen daken der dorpen te doen kraaijen.
Toch werd, naar het schijnt, de sterkte van het slot niet ern-
stig op de proef gesteld voor het jaar 1543. Toen was het een