stämmige oranjeboomen tegenover de vensters van ’skonings bij-
zondere vertrekken nog te doorwandelen; wij hebben nog menigen
statigen boom en menige schilderachtige boomgroep te bewonde-
ren ; wij hebben den indruk te ontvangen van het uitgestrekte,
majestueuze grasperk achter het paleis, en als wij dan scheiden
van het p ark, dan zal het zijn met de gedachte, dat wij in een’
waarlijk k o n i n k l i j k e n lusthof hebben vertoefd. Misschien is
dan de opgewektheid tot een bezoek aan den zeven bunders
grooten m o e s t u i 11 bij de tuinmanswoning niet groot m e e r;
maar als wij het doen, dan leeren wij 00k daar een deel der be-
zitting kennen, dat door bevoegde beoordeelaars gerekend wordt
te behooren tot het voortreffelijkste in zijn soort, dat E u r o p a
heeft aantewijzen.
Liever wilt gij misschien nog eens in het park te ru g , ditmaal
zonder geleide, met den ring van Gy g e s , die ons onzigtbaar
maakt, en met de tooverroede, die ’t verledene weer terugroept
in het leven. Wij zijn in de laatste jaren der 17de eeuw; prins
Wi l l e m heeft den troon van Engeland bestegen en het pr i n -
s e l i j k jagtslot is een k o n i n k l i j k paleis geworden. Met ko-
ninklijke pracht is de lusthof aangelegd en versierd. De kunstenaar,
die de tuinen van Versailles heeft ontworpen, le N o t r e , maakte
00k de plannen voor de tuinen van het Loo. Dat het plantsoen
nog wat jong is en wat schraal op den e n g , waar in 1686 het
koren nog golfde, is zijne schuld niet. Het oude h o u t, in den
omtrek fier zieh verheffend, belooft, dat eenmaal 00k het nieuwe
gedeelte met rijk en weelderig lommer prijken zal. Wat men-
schelijke kunst vermögt, dat is hier gedaan. Achter het middeu-
gebonw loopt een breed terras, dat de gansche breedte van het
paleis met zijn vleugels beslaat. Vazen versieren het en bij den
trap, die naar de tuinen leidt, zijn twee marmeren beeiden ge-
plaatst, d e r i j n g o d en een r i v i e r g o d i n , uit wier urnen
heldere waterstralen ontspringen, die, van trap tot trap in schelpen
opgevangen, op elk der twaalf treden twee „schelpcascades”
vormen. Dalen wij den trap a f, dan voert ons het pad in den
eersten tu in , tusschen tien fonteintjes, op twee rijen, naar de
groote V e n u s f o n t ein in het midden. Op een bol, door vier
uit schelpen waterspuitende T r i t o n s , Staat het fraaije beeid van
de mingodin met Amor, en een viertal zwanen werpen bovendien
krachtige stralen in het marmeren bekken. Aan beide zijden der
fontein liggen gras- en bloemparterres, met vazen, en m het midden
van ieder perk een „ s p r i n g e n d e we r e l d k l o o t ” , een bol,
door vier kinders getorscht, waaruit een menigte stralen in alle
rigtingen springen. Deze tuin is aan twee kanten ingesloten door
terrassen, die zieh bij het groote terras aansluiten, en heeft in
het midden een prächtig fonteinwerk, waarboven een rijk versierd
kabinet zieh verheft. De hoofdgroep van elk dier fonteinen is een
marmeren beeid, A r i o n en N a r c i s s u s , van mischende water-
stroömen omringd, opspuitend uit dolfijnen en vazen, in drie
rijen • trapsgewijze neerdalend längs de nis waarin het beeid is
geplaatst, en om de voeten er van in het bekken kletterend. In
elken hoek leidt een kostbare trap uit den tuin naar het terras.
De achterzijde is afgesloten door een läge balustrade , waar längs
een snelle beek vliet en een laan, die naar het oude Loo voert,
loopt. Kunstig bewerkte hekken, wederom met beeiden en wa-
tersprongen versierd, sluiten deze laan af. In het midden is de
balustrade open. Tusschen twee kwartcirkels besluit- zij de H e r -
c u l e s f o n t e i n , een fraai kinderbeeldje, dat twee waterspuwende
slangen in de armen gekneld houdt. Nu komen wij in den twee-
den tuin — het p a r k d e r N a n e n . Deze is aan beide zijden
ingesloten door een hooge, geschoren haag, met ronde opemn-
gen, waaraan zieh de am f i t h e a t h e r s aansluiten, galerijen met
trappen en kolommen. Het voornaamste sieraad is hier de prächtige
K o n i n g s s p r o n g , wiens colossale straal tot op gelijke hoogte
met het dak van het paleis omhoog stijgt, uit den beker, door
een liggend beeid opgeheven. Verder vinden wij hier de g r o t -
f o n t e i n , wier watermassa in drie verdiepingen neervalt, tusschen
een’ rand van grotwerk met twaalf krachtige spruiten.
Tusschen de twee groote steenen r e p o s o i r s , die van A m p h i -
t r i t e en van de N a j a d e n , ligt de z e e a p p e l , een kleine
■ fontein met twee bevallige stralen. Längs den sierlijken tr a p ,