Het laat zieh gissen, dat gij weinig opgewektheid h ebt , het
Noord-Hollandsche kanaal längs te wandelen, noch zelfs, om den
togt naar den Helder met de trekschuit te doen. Toch hebben
honderden en duizenden die vaart van veertien of vijftien uren
vol onuitsprekelijke verveling gedaan, zieh schikkend in hun nood-
lo t, overmits er ruim twintig jaren lang geen andere gelegenheid
bestond, totdat een trekschnit van voornamer huize en met rui-
mer inrigting, die „de barge” heette, in gebruik kwam. Met dit
vervoermiddel was men twaalf uren onderweg. Later —- niet te
vroeg voorwaar! — kwam de stoomboot, die in zes uren den
togt deed. Yeel was er niet te zien. De oevers zijn vlak, de
landen aan weerskanten laag, zooals men verwachten kan van
een landstreek, die voor het grootste gedeelte uit drooggemaakte
meeren bestaat. ’t Ging eerst in noordelijke rigting tot Purmerend,
den P u r m e r längs, ’t Ging verder noord-westelijk tusschen den
B e em s t e r en den S c h e rm e r regts en den W o rm e r links,
om dan weer noordelijk, steeds längs den Schermer, Alkmaar te
bereiken en voorts, met eenige bogten dezelfde rigting behoudend,
door de Zijpe en verder tusschen den Anna-Paulowna polder en
het Koegras in het N i e uw e Di e p aan te komen. Een bl-ik op
de kaart belooft dan ook weinig natuurschoon, al kan het onze
belangstelling wekken, dat in nog geen dertig jaren tijd s, te midden
van een’ reeds jaren lang volgehouden oorlog met een’ geduchten
vijand, van 1608 tot 1635, drie groote meeren, Beemster, Purmer
en Schermer, zijn droog gemaakt, terwijl een vierde geweldige wa-
terplas, de Zijpe, in den eersten tijd dier bange worsteling werd
ingejdijkt en herdijkt, en nog eens en nog eens, totdat de over-
winning op de wateren was behaald. Twee bloeijende steden, ’t
wejvarend Purmerend en het rijke Alkmaar, gaven eenige afwis-
seling, maar het beste en schoonste dier steden zag de barge-
reiziger bij zijn oponthoud aldaar toch niet. lets talrijker, maar
toch geenszins overvloedig, waren de dorpen, w aarlangs’t kanaal
hem leidde. B u i k s l o o t was spoedig doorgevaren, W a t e r g a n g
spoedig gezien. Het statig slot van I l p e n d am bleef achter
de huizen en boomen verscholen. Voorbij Purmerend kwam
hij Oost- en West-Graftdijk voorbij, waar hij tal van Noord-Hollandsche
groengeverwde houten huizen kon aanschouwen, en
boven Alkmaar waren ’t de hooge roode daken van Koedijk, die
hem een’ geruimen tijd gezelschap hielden. Maar däär trof hem,
bij günstig weer althans, het prächtig gezigt op de trotsche
Schoorler duinen, wier blinkend witte toppen, wier rijkbegroeide
hellingen, wier stoute lijnen hem ’t eentoonig polderland althans
voor een enkele ure kon doen vergeten. Voorts kon men zonder
schade beproeven; het te vergeten in zoete rust. ’t Gezigt van
een schip :— een’ kloeken Oostinjevaarder door rampzalige knol-
len moeizaam voortgesleept, sedert 1865 door een sleepboot ge-
trokken — een stoomboot, naderend in de v erte, nabij, opzij,
voorbij, — scharen van kinders, dravend längs den oever, be-
delend met klagende stemmen, ziedaar overigens de tafereelen,
die ’t kanaal u aanbood.
Ons voert de spoortrein naar den Helder. Wij winnen daar-
door nu wel niet veel, wat betreft het natuurschoon der landstreek
, die wij doortrekken. ’t Blijft ongeveer hetzelfde land-
schap, vlak en laag, met ontelbare slooten en vaarten, al snijdt
het kanaal maar tweemaal de spoorbaan, —: eens vlak bij Alkmaar,
eens digt bij den Helder, — terwijl beiden overigens in
tegenovergestelde rigtingen voortslingeren, zoodat zij te zamen
een figuur vorvnen, die ons doet denken aan de maar half ge-
slaagde poging van een hoogst ongeoefende kinderhand, om eene
8 te teekenen. Wij winnen niet veel, maar:
»Een krijgsman wint genoeg, al wint hij niets dan tijd.”
En t i jd winnen wij althans, ook al is ’t , bij ’t gemis van
sneltreinen en bij de vele krommingen en de talrijke stations,
ook niet zoöveel, als wij wel wenschelijk en mogelijk zouden
achten. Te Haarlem begint de lijn, die wij noodig hebben. Die
van Amsterdam over de Zaanstreek naar Uitgeest komt voor