Soestdijk is spoedig gezien, al telt het ook meer dan negen
huizen, zooals in de vorige eeuw. Maar ’t is waa rd, gezien te
worden, als een klein, maar kostbaar edelgesteente, als een smaak-
volle bloemruiker. Het heeft, behalve het hotel, een aantal bui-
tenverblijven aan te wijzen, met prächtig h out, rijke bloemper-
ken en schitterende waterpartijen, die door den veenachtigen
grond een zeldzame helderheid hebben. Onder de landhuizen
op de buitens zijn er van niet geringe schoonheid. Een reeks
dergelijke grooter en kleiner villa’s strekt zieh ook verder längs
den Soesterweg uit. Maar wij kunnen zoover niet gaan. Welligt
hebben wij den tijd , om het met dennen beplante L a z a r u s -
b e r g j e te beklimmen en ons te verkwikken aan het gezigt
over de golvende rogge- en boekweit-akkers, waarboven de torens
van Soest en in de verte die van Amersfoort zieh verhefien,
terwijl boven de bosschen daar ginds de Dom van Utrecht zieh
even vertoont eri overal heuvels en boomen en -huizen het rijke
landschap stofferen. En dan weer terug.
Wij kunnen n u , naast het park van ’t paleis, een laan inslaan,
die ons in het O v e r b o s c h brengt, längs de rasters van den
hertenkamp, naar het J a g e r s h n i s en de fraaije H e n r i Qu a t r e -
kom en het p r i n s A l e x a n d e r s h u i s j e , tegenwoordig door
den ondertuinman bewoond. Bij den jager is gelegenheid tot
een landelijk maal, en in het zeer uitgestrekte bosch, dat dubbel
zoo groot als het Baarnsche i s , kunnen wij een menigte lanen
en nog een paar waterkommen vinden. De H i l v e r s u m s ch e
s t r a a tw e g loopt er dwars door heen, en met behulp eener
kaart — hier geen weelde! — of metrde rigting goed in het
hoofd, kunnen wij nog geruimen tijd hier rondzwerven. Maar
het bosch is niet gansch van eentoonigheid vrij te pleiten en het
hout is over ’t algemeen nog tamelijk jong. Wanneer wij het
jagershuis en de daarbij gelegen partijen gezien hebben, wanneer
wij de hondenstallen in oogenschouw hebben genomen en aan
de herten, die vooral tegen den avond in grooten getale hier
plegen te komen, onzen groet hebben gebragt, dan kunnen
wij door een der lanen, die op den Amsterdamsohen straatweg
uitkomen, ons derwaarts laten leiden en aan ’t stations-
gebouw ons bezoek aan B a a r n en S o e s t d i j k besluiten.
Is de gissing ju is t, die den naam van B a a r n afleidt van een
Angelsaxisch woord, dat h e i l i g b o s c h beteekent, dan wordt
ons door dien naam een blik vergund in het verleden, waarvan
geen schriftelijke oorkonde noch mondelinge overlevering meer
getuigt. Dan zien wij in onze verbeelding den Saxischen volks-
stam, die de naburige hooge heidevelden bewoont, hier hun
offers brengen onder de gewijde linde, op de van ouds geheiligde
piek, waar later het Christelijke bedehuis verrees. Daar, op het
kerkhof te Baarn, bragten nog eeuwen lang de bewoners van het
Gooiland de thinsen, die zij aan de abdis van Elten en later
aan de grafelijkheid van Holland verschuldigd waren. Dan wordt
ons Baarn reeds een overoud middelpunt der gansche omliggende
landstreek. En die herinnering geeft een wijding aan het eer-
waardige woud, welks lange, regte lanen ernstig en plegtig zieh
'voor ons openenj,. terwijl wij onze laatste schreden zetten op den
breeden weg, waar de avondwind in de toppen der hooge Sparren
suist. Wij vergeten de luidruchtige scharen der pleizierreizi-
g e rs, die d e ; trein weer meevoerde naar de stad. Wij vergeten
de heeren en dames, die • teruggekeerd zijn naar hun villa’s en
buitens. Wij vergeten ook krijgsgeschal en jagtrumoer, gelijk
het hier eens weergalmde. Wij vergeten, wat de menschenhand
hier heeft gewrocht — en geknutseld ook. E d weer wordt het
Baarnsche bpsch ons een heilig bosch, waar het h a rt, vol van
rein genot, in de stilte en de eenzaamheid zieh verheft tot
de eeuwige bron van alles wat schoon is en goed in natuur en
menschenwereld.