wij niet langer dan ’t ons lust. Als voetgangers kiezen wij de
meest gebaande paden niet en den naasten weg hebben wij niet
noodig. Liever laten wij ons door het klimmende pad daarginds,
met de diepe regensporen in het kiezelzand, tusschen de woeste,
halfdoode beuken, in het bosch leiden, en voorts korenvelden
längs, lauen door, boerenwoningen, van hooge hagen omringd,
voorbij, totdat wij op een boschplein uitkomen en daar, na onzen
kloeken marsch, niet zonder blijdschap de gastvrije herberg
ontwaren, die door haar onberispelijke netheid en haar vriende-
lijke bewoners het waard is, tal van bezoekers tot'zieh te trekken ,
en den vermoeiden wandelaar een geweuschte verkwikking belooft
en bereidt.
De herberg ligt in het oude H o o g e r f , niet ver van de
grens van het goed, aan de zijde van B a k e n b e r g. Zij heeft
het bosch voor zieh en nevens zieh een meer open, lager gelegen
terrein , waar, in de weide, roodbonte runderen grazen en het
zilveren koren längs de hellingen der heuvels golft. Zoo als zieh
verwachten laat, is de grond van het Hoogerf tamelijk hoog, en
längs de paden, die naar het huis leiden, stroomt de beek in
de diepte tusschen steil afhellende kanten, terwijl in schaduw
van overhangende takken stille vijvers sluimeren. Het groote,
geelgepleisterde heerenhuis, met zijn klokketorentje, ligt in de
laagte - ■' in ’t L a a g e r f van een’ sierlijkeu parkaanleg
omringd, aan den grintweg, die in den zomer menig rijtuig
met bezoekers naar Warnsborn brengt. Gelukkig behoefde de
bedreiging nog niet te worden vervuld, dat, wanneer schade wordt
toegebragt, Warnsborn voor het publiek zal worden gesloten.
In de stilte van het bosch klinken bijlslagen. Soms verkündigt
een luid gekraak, door een’ doffen dreun gevolgd, dat er
een boom valt. Bij den uitgang van Warnsborn zien wij dan
ook een heuvelhelling, waar het hout is gehakt en kleine Stapels
BAKENBERG. 129
blokken, als de overblijfsels der woudpracht, de ledige ruimte
bedekken. Nu', dat de eigenaars van groote bosschen hier en
daar hout veilen en jonge stammetjes planten, is niet vreemd.
Al zien wij liever het oude dan het nieuwe bosch, wij zijn
niet zoo zelfzuchtig en onbillijk, dat wij er over klagen zouden.
Er is, zoover wij maar zien kunnen, ook nog hout in overvloed
op B a k e n b e r g , waar wij zijn aangekomen. Zie eens, wat
prächtige beuk hier bij het hek zijn forsche takken rondom zieh
slaat, te midden van andere woudreuzen, kloek van bouw, fraai
van kroon, breed van vlugt, maar hij de schoonste, de koning
onder zijn hofgezin. O w ee! deze vorst draagt een hoogst verdacht
nummer op zijn blanken stam —■ en die anderen vertoonen
hetzelfde t e e k e n e n waar wij verder gaan, de lange lanen
door, de ontelbare boomen, die regts en links de heuvelhellingen
bedekken, zijn allen opgeschrevenen ten doode. Overal die nood-
lottige nummers: in deze zesfraaije lauen, op een punt uitloopend,
op al die slanke dennenstammen daar in de hoogte, op al die
jonge, nog niet half volwassen beuken, die bij honderden uit
den bemosten grond oprijzen. Niet lang meer zal de wandelaar,
door de bosschen heen, van den Utrechtschen straatweg tot onder
de heuvels van Sonsbeek kunnen gaan. Bakenberg — of
M e n t h e n b e r g , zooals het vaak wordt genoemd — is in sloopers
handen. Het schoone landgoed, uit de dorre heide gevormd,
wordt in bouwland veranderd. Binnen een paar jaar zal al het
hout gerooid zijn. De omtrek van het huis geeft den eigenaardigen
indruk van een verlaten en vervallen plaats. Hoog groeit er het
gras in de perken, waar nog enkele verwilderde bloemen getui-
gen van den tijd , toen zij zorgvuldig werden verpleegd. Ver-
warde klimplanten slingereii tegen de stalmuren, waarvan zij in
lange guirlandes afhangen. Belangrijk is het steerien huis met
zijn beide körte vleugels niet, maar schilderachtig is zijn ligging
met de breede, deftige laan tegenover het front en den vijver onder
hooge beuken ter zijde. Verlaten maar waardig wacht het den
moker, die het zal afbreken, gelijk de bijl zijn statige bosschen
velde.
IV. 9.