174 BEN OTOE PLAATS DEE AANBIDDING.
spits van den Hilversumscheri toren boven het digte hout; in de
verte schemeren hier en daar andere kerktorens en blaauwe heu-
vels sluimeren in ’t verschiet. Die teekenen van leven, die be-
wijzen van de tegenwoordigheid van menschen, verstoren den
magtigen indruk niet. Maar toch willen wij beproeven ze te
vergeten, met alles, wat van ontginning en beschaving derlaatste
eeuwen getuigt. Wij overzien het landschap, gelijk het daar lag
voor honderden van jaren. Er zijn nog geen villa’s en buiten-
goederen, er zijn nog geen kerktorens, er is nog geen dorp.
Misschien liggen daar ginds, aan den zoom van het groöte bosch
in het oosten, enkele woningen onder het lommer van het zware
geboomte. Romdom ons ligt de barre, woeste heide en in ’t
westen blinken de plassen in den zwarten of ruigbewassen moe-
rasgrond. Nu is ’t er eerst regt eenzaam, indrukwekkend. En’
nu beginnen de steenen te spreken. Daar ligt, op geringen af-
- stand van de plaats waar wij staan, aan den voet van den Trom-
penberg, in de thans ontgonnen en beplante heide, een zonder-
linge groep van kalksteenen, uit een’ grooten en een aantal
kleineren bestaande. Yoor een dertigtal jaren werd zij in een’
met zand gevulden kuil gevonden. Destijds stonden er twee groote
steenen, blijkbaar doorxmenschenhanden daar aldus geplaatst en
merkwaardig door hun’ vorm, die aan ruw bewerkte mensche-
lijke lichamen herirmerde. Die steenen wijzen op den Trompen-
berg als op eene overoude plaats der aanbidding. In die mensche-
lijke figuren vereerde meer dan waarschijnlijk de overoude Saxische
bewoner der heide de Symbolen zijner godheden, en toen het
Christendom ook hier doordrong, toen werden, op bevel van ver-
schillende kerkvergaderingen, de jvoorouderlijke afgodsbeelden
met zand overstelpt, totdat na duizend jaren het nageslacht hen
terugvond, genoeg bewaard en ongeschonden door tijdsverloop
of menschenhand, om hen te hooren verhalen van tijd en , die
lang voorbij zijn en van geslachten, die lang-zijn heengegaan.
Een vrij lange laan van nog jonge stammen brengt ons, achte
r het pension” om, op den straatweg terug. Het landschap is
eenigszins van voorkomen veranderd. De weg schijnt minder breed
DB LEEUWENLAAN. 175
en is minder trotsch, nu berken en acacia’s de hooge linden
hebben vervangen en boschaadjes van hakhout dien aan beide
zijden digt omzoomen. Ook volgen de bloemrijke tuinen der villa’s
elkander niet meer in zoo grooten getale op, al ontbreken zij
er geenszins. Soms wordt het kreupelhout afgebroken en openen
zieh ruimer uitzigten, hier op een grasplein, van dennen en
berketiboomen omringd, daar op een uitgestrekte vlakte, met
boekweit bezaaid, wier heldere kleur te schitterender afsteekt
tegen de donkere bosschen op den achtergrond, ginds op een
heideveld, door een fraaije dennenlaan doorsneden. Straks neemt
de landstreek een gansch ander karakter aan. ’t Wordt ons dui-
delijk, dat wij den hoögen zandgrond verlaten en de läge landen
zijn genaderd. Wij zien weer frissche weiden en breede sloo-
te n , een brug leidt ons over een smalle vaart en wij treden de
schoone L e e u w e n l a a n in, met haar krachtige eiken, haar
statige beuken en haar forsche iepen, over wier gezelschap de
aristocraten önder ’t geboomte zieh niet behoeven te schämen.
Hier dragen de buitens ook meer den Stempel van .een’ vroege-
ren tijd , toen de patricische familien van Amsterdam de vlakke
velden en de gegraven vaarten van ’s Graveland boven de woeste,
maar dorre natuur 'van Hilversum verkozen. Naar het schijnt,
gevoelden zij zieh meer aangetrokken door de weide met vee
dan door de eenzame heide, en stelden zij de geneugten van
visschen en varen boven ’t genot van den zwerftogt over de heu-
vels en door de dennenbosschen. Hier liggen nog hun ouder-
wetsche, deftige huizingen, hun steenen koepels, met het schui-
tenhuis er onder, al werd de aanleg der plaatsen naar den
nieuwen smaak veranderd. Vooral munt 'het aanzienlijke Hi l -
v e r b e e k door zijn trotsebe boomgroepen en rijke plantsoenen
u it, maar ook L a n d - en B o s c h z i g t prijkt met schoone linden
en J ä g t l u s t schittert door overvloed van bloemen en uit-
heemsche gewassen, gelijk het aan zijn ligging op de grens der
zandstreek het voorregt van ruime en afwisselende uitzigten dankt.
De Leeuwenlaan brengt ons te ’s Graveland. Verreweg het
j ongste der Gooische dorpen, gelijkt het evenmin op een der