bosch den naam van //maalmannen” droegen, zooals de oninge-
gewijde misschien uit dat driedaagsche feestgelag vermoeden zou.
De naam schijnt ontleend aan een Saxisch woord ma a l (iD mid-
deleeuwsch latijn ma l l um) , , dat g e r i g t beteekent. Maar zulk
een gerigt, of wat vergadering ook, eindigde van oudsher met
gemeenschappelijk eten en drinken. Wie ten male g in g , ging
zoowel aan het ernstig als aan het feestelijk deel der werkzaam-
heden zieh wijden. En dat het laatste niet het minst belangrijke
werd gerekend, mag misschien gegist worden uit het fe it, dat
de naam in later tijd uitsluitend voor dat laatste deel werd bewaard.
Mij dunkt, wij zijn nu juist in een stemming om de pan-
nekoeken der boschwachtster te gaan genieten. Vooraf winden wij
een emmertje water op uit de put en beginnen goedsmoeds ons
„rnaa!” .
Inmiddels is de boschwachter te huis gekomen, en onder zijn
geleide gaan wij naar het S o l s e g a t op weg. 'tG a a t längs plek-
k en , waar het oude hout is gevallen en jonge teigen zijn inge-
poot, zoodat wij een onbelemmerd gezigt hebben op de donkere
groepen van het S p e u l d e r b o s c h daarginds. 't Gaat längs ak-
kermaalshout en over 't bouwland en over boschgrond, waar
het schaarhout is gehakt en de stompen en tronken de wande-
ling juist niet gemakkelijker maken. 'tG a a t door het diepe zand-
spoor, met grint en keijen bezaaid, waarlangs de groote hoopen
hout en takkebossen zijn opgestapeld, aan den zoom van het
Sprielderbosch, waar de knoestige stammen wild uit den dikbe-
mosten grond opschieten. Straks vinden wij "7; een tra ” ¡¡§¡11 een
breed, open pad, gelijk zij van ouds door zulke bosschen zijn
aangelegd, om een' b rand, die ontstaan mögt zijn, te kunnen
beperken. En nu treden wij het bosch zelf binnen. Hoog is het
hout niet, maar digt begroeid; groen is de bodem, en als over
een fluweelen tapijt treedt de voef; groen is het bladerengewelf
waar hier en daar de blaauwe hemel door heen blmkt. Daar is lets
fantastisch in het dicht, dat er straalt door de opemngen | * L |
läge, kroonen der beuken en ejken. Geheimzinnig is de scheme-
ring, die er heerscht, waar de glans der zon met doordringen
k an /p ie g tig is de stilte in den woudtempel. Indrukwekkend ligt
daar in 't midden van het hout een diepe, ovale kom. Längs de
hellingen klimmen grijze beukestammen fier en krachtig op Slanke
populieren verheffen hun’ zacht wiegelenden dop hoog m de lucht.
Oude eiken breiden hun forsche takken er rondom uit. W e ig
gras en donzig mos bedekken de wanden van den kuil. In den
leemachtigen grond entspringt een b ro n z e n zonderlinge brokken
griisgeelen zandsteen H B en daar verspreid. Het liefelijke
plekje wordt in den zomer door families uit de omliggende plaatsen
druk bezocht, en menig landelijk feest is er onder het °™»el
der beuken gevierd. De maalmannen van het Sprielderbosch hiel-
den er eeuwen lang hun „maalsprakc” . ln de ja re n , waarm de
zwervende Heidens de Yeluwe aüiepen, moet hier wel vaak hun
schuilplaats zijn geweest, totdat zij, als wilde dieren gejaag ,
verdreven werden of gegrepen. Als 't H e i d e n s d a l is de kom
nog den volke bekend. En veel vroeger nog was t hier welUgt
een plaatse der aanbidding. In den overouden naam „he t S o l s e
„ a t” wil men de herinnering vinden aan de vereenng van den
zonnegod, en de overlevering - die door de ernstige wetenschap
nooit ligtvaardig geloofd, maar toch ook niet zonder schade hoog-
hartig versmaad mag worden - verhaalt, dat hier eens een kerk
heeft gestaan, van wier steenen de Putter kerk is gebouwd. Zij
heeft dus ook de herinnering van deze plaats als een heilige plaats
bewaard, al was 't. zeker geen kerkgebouw, waann het bloed
der offerdieren werd geplengd en de rook van het altaar opsteeg.
Dat de Yeluwe, en bepaald dit gedeelte, reeds vroegtijdig be-
woond werd, daarvan getuigen de talrijke grafheuvels, alom m
den omtrek vefspreid. De zoogenaamde H u n n e b e d d e n m het
Putterbosch hebben wij niet gezien, — „ronde uithollmgen m