een rijker natuurschoon te kunnen genieten, dan de vruchtbare,
maar vlakke en boomloöze velden, in het grootste deel van ’t
gewest hunner inwoning, hun aanbieden kunnen!
Slochteren was tot op het einde der vorige eeuw „een staande
heerlijkheid in ’t burgerlijke, regterlijke en schepperij-zaken van
het huis Fräylema.” De Ommelander toestanden hadden van ouds
iets gansch eigenaardigs. Oorspronkelijk berustte zoowel de regt-
spraak, als de aanstelling van kerkelijke personen en de dijk-
schonw, — regtambt, collatie en schepperij —■ bij de eigen-
erfden, de vrije grondbezitters. Om beurten en naar vastgestelde
bepalingen had iedere daartoe bevoegde „heerd” , — iedere hoeve,
waartoe genoegzaam land behoorde,— het regt, om gedurende een
of ineer jaren deze verschillende bedieningen uit te oefenen in het
d o rp , waar hij woonde. Zoowel de eenvoudigste boer als de mag-
tigste edelman kwam op zijn’ tijd aan de beurt. Maar allengs
wisten de rijken, door aankoop of huwelijk, van de meesten of
van alle dergelijke „heerden” eigenaars te worden. In het laatste
geval werd de regtstoel, de collatie, de schepperij „een staande” ,
en er was ontstaan, wat elders „een heerlijkheid” heette. In ’t
eerste geval werd zij „eene omgaande” genoemd en werden door
elk der eigenaars de daaraan verbonden regten zoo dikwijls uit-
geoefend, als overeenkwam met het aantal heerden, die zij be-
zaten. Sinds onheugelijke tijden was Slochteren aldus een „staande”
heerlijkheid geworden. 5
Bij de groote herberg h e t H e e r e n h u i s , van ouds om zijn
vischmalen den liefhebbers uit wijden omtrek welbekend, ligt
de fraaije, donkere laan', die wij hebben in te slaan, om de
rijke dorpen Noo r d - en Z u i d b r o e k te bereiken. Maar op zoo
körten afstand van Slochteren ligt het landelijk dorpje S c h i l d w
o l d e , waar wij een’ der schoonste torens van Groningerland
kunnen zien, dat wij ons gaarne de moeite en het tijdverlies
van een wandeling derwaarts getroosten. Een groot uur hebben
wij daarvoor te stellen en de zomerdag is nog lang genoeg, om
nog bij tijd s, dat is, bij voldoend daglicht, te Zuidbroek aan te
komen. Wij moeten er echter op rekenen, dat een redenering
als deze: „Noordbroek ligt omstreeks anderhalf u ur van Slochteren
en Zuidbroek grenst aan Noordbroek; derhalve hebben wij
voor dat laatste deel van den togt een paar uur noodig,” ons
bedrogen zou doen uitkomen. De gegevens zijn ju is t, maar de
gevolgtrekking faalt. Want velen der Groninger dorpen, en
daaronder ook deze beiden, zijn zoo onraatig lang, d a t, ook
waar zij onmiddellijk aan elkander grenzen, tusschen het begin
van het eene en het eind van het andere nog menig, menig
voetstap ligt. ’t Is zaak, zieh te vergewissen omtrent den aard
der dorpen, bij het maken van berekeningen omtrent den afstand,
en wie een bepaald doel heeft, hetzij dan een herberg of een
bevriende woning, ’t zal hem niet ondienstig zijn, zieh tijdig op
de hoogte van de ligging daarvan te stellen, wanneer hij geen
bijzondere voorkeur voor misrekeningen heeft.
Maar ook al houden wij dit wijselijk in het oog, het uitstapje
naar Schildwolde kunnen wij ons nog wel veroorloven en de
toren, waarom ’t ons te doen is, steekt hoog_ genoeg boven het
omliggende boomgewas u it, om ons aangaande den afstand niet
in groote onzekerheid te laten. De weg er heen, van oudsher
als d e Gr o e n e di jk bekend, doet zijn’ uaam geen oneer aan.
Een groen gewelf van eikenloof breidt zieh er vriendelijk over u it,
en vrolijk speelt de zon door de takken’ op den rijweg en het
voetpad er nakst en op de witte paaltjes, ter afscheiding tusschen
beiden geplaatst. Vruchtbare bouwvelden, frissche weiden, rijke
klaverakkers strekken zieh aan weerskanten uit. Boerenwoningen,
van opgaand hout omringd, liggen hier en ginds verspreid. Het
witte huis van een aanzienlijk buitengoed vertoont zieh, te midden
van zijn digte boschpartijen, op eenigen afstand van den weg
en het zandspoor naar W o l t e r s u m wendt zieh terzijde af. ’t
Blijft een liefelijk landschap, totdat wij het sierlijk aangelegde
plantsoen en de heldere vijvers van het landgoed W ij c h e 1 s-
h e i m voorbijkomen, met het nieuwe h u is , dat den alouden,
in 1822 gesloopten, bürgt S c h a t t e r s u m verving en dat
misschien in de steenen wapenschildhoudende leeuwen op het
voorplein eenige gedachtenis aan dat voormalig adellijk huis inoet