gewoel aanschouwde, als nooit weleer, — toen ste rke, prächtig6
paarden zwaar geladen karren af en aan voerden, toen de loco-
motief met zijn zandwagens heen en weer snorde door den chaos.
En zeker hadden wij destijds een bezoek gebragt aan de be t on-
f a b r i e k , waar de kunstmatige steen uit cement, grind en grof
rivierzand werd vervaardigd voor de hoofden in zee, en van
waar de groote blokken, op de wagens geladen, naar de plaat-s
hunner bestemming werden gebragt. Wat o n s treft, het is de
gedachte, dat het groote werk is tot stand gekonien, • - dat
wij zijn op den nieuwen waterweg, waar van de toekomst der
hoofdstad en in ruime mate ook de welvaart van het gansche
vaderland afhangt, — dat die schepen längs dit reuzenwerk van
den nieuweren tijd hun schatting aan de fiere, thans weer zoo
gansch verjongde koopstad brengen, — dat weldra, als het ka-
naal zijn volle breedte en diepte zal hebben verkregen, de groot-
ste koopvaarders en stoombooten met volle lading de dokken en
pakhuizen zullen kunnen bereiken. Met blijde hoop voor de
goede stad — //de stad” — klopt ons het h a r^ l Maar voor den
Helder deert het ons; want als het drooge dok in Amsterdam
gereed i s , dan ziet het de mailbooten op Java ook niet meer
in zijn haven.
I Jm u i d e n begint zieh op en tegen de duinen te ontwikke-
len. wVeel zaaks” is het nog niet. (/Veel zaaks” zal ’t ook wel
nooit worden. Een’ aanwas als die van. Helder belooft de toekomst
het niet. Toch breidt het zieh uit bij den dag; kantoren
zijn er reeds en woningen, winkels en kroegen, — kroegen
vooral. Ook heeft het reeds een courant. Maar belangrijk zijn
de sluizen, waarin, in het midden, een groote schutkolk is aan-
gebragt, een kleinere ten Z ., .een uitwateringsluis ten N ., allen
met sterke deuren voorzien. De noodige remstoelen, ducdalven
en meerpalen zijn en worden bij voortduring aangebragt ten
gerieve der schepen. Zie, daar ligt in de groote schutkolk een
schip en de sleepboot wacht reeds daarbuiten. Daar wordt een
tweede, dat de sluis door is, naar buiten gesleept; twee, drie
anderen wachten binnen de sluis hunne beurt. Alles is gereed,
vrolijk wappert de vlag, de zeilen zijn reeds losgemaakt, want
de zee is niet ver meer. Ons wacht nog een togt door het barre
zand, maar dan wordt die inspanning ook rijkelijk beloond. Wij
bestijgen het d u in , waarop de seinpaal is geplaatst. Daar ligt
de zee voor ons en de nieuwe havenmond. De golven breken
op het stran d , en ver in zee loopen de beide hoofden u it, die
op aanmerkelijken afstand van elkander aan den duinvoet beginnend,
elkander allengs naderen en dan, met sterke buiging, den
havenmond vormen. Twee kleinere havendammen springen bij
den ingang van het kanaal zelf vooruit. Twee vuurtorens op de
duinen en vier havenlichten wijzen aan de binnenkomende schepen
den weg. Tusschen de hoofden is de haven. Deze dingen
zijn spoedig gezegd. Maar welk een gezigt, die lange, sterke
hoofden zoo fier vooruitgedrongen! Wat reuzenwerk in waarheid,
ze te grondvesten in de zee, ze bestand te maken tegen de
geweldige baren! Welk een tooneel, den kleinen mensch er te
zien, toen de hoofden geböuwd werden, met zijn locomotieven,
zijn kranen, zijn betonblokken, zijn duikertoestellen, tegenover
de geweldige, die < vaak in een’ nacht dat speelgoed vernielde,
soms in een’ storm het werk r van weken en maanden uiteen
wierp! Welk een arbeid, om de basaltlaag op den zeebodem te
bewerben, tot zij den zwaren betonmuur dragen kon, wiens voet
aan weerskanten met basalt is bestort, om de 20000 kgr. zware blokken
van den kunstmatigen steen, door middel van de k ra a n , — die
wel den naam van T i t a n dragen m ö g t! —- ter bestemder plaatse
neer te laten! Wat krachtsinspanning, om, längs de buitenzij-
den der hoofden en rondom de koppen daarvan, de sterke golf-
brekers aan te brengen, die den eersten aanval moeten weer-
staan en tot dus ver ook proefhoudend zijn gebleken! Hoe boeit
ons het tooneel, dat zieh voor ons, rondom ons, uitbreidt! De
lange kustlijn, regts en links, de duinreeks ter wederzij zieh ver-
liezend in de verte, de groote' zee e n , op den voorgrond, de beide
hoofden, smalle strepen in de onmetelijke ruimte. Ginds werpt
een Noordsche bark den sleeptros los. De stöomboot, die haar
derwaarts bragt, wendt zieh af en laat haar over aan zieh zelve.