het Gooiland een gesloten paradijs. Ook hier bragt het jaar 1874
verandering. De Oosterspoorweg doorsnijdt het Gooi en brengt
Naarden, Bussum en Hilversum in dadelijke gemeenschap met
Amsterdam; een zijtak verbindt ook het laatste dorp aan Utrecht.
Nu ontvangt ook deze landstreek ruim haar deel van de hon-
derden, die des zomers van Amsterdam uitzwermen, en ook de
Utrechtenaar wisselt gaarne zijne togten in den omtrek zijner
rijker bedeelde woonstede, met een uitstapje naar Hilversum af.
En hoe langer hoe meer familien komen er eenige weken, of maan-
den zelfs, doorbrengen; ja zelfs ontbreekt het niet aan mannen
van de beurs en van ’t kantoor, die er voor goed hun woon-
plaats vestigden en ’s morgens naar stad gaan voor hun zaken,
om ’s middags of ’s avonds terug te keeren tot hun gezin en
hun bloemen: Het Amsterdamsch element heerscht dan ook be-
paald in die dorpen, die als voorsteden der hoofdstad zijn te
beschouwen, en gelijk in het buitenland ieder vreemde onder
verdenking lig t, een Engelschman te zijn, zoo is ieder vreemde
in ’t Gooi een Amsterdammer. Zij verspreiden er voorspoed en
overvloed in menig gezin, en worden er klagten gehoord over
den toestand der fabriekarbeiders, die hier in grooten getale worden
gevonden, zeker is h e t, daf bij de oppervlakkige beschou-
wing en de vlugtige kennismaking, die in den regel alleen
voor den tijdelijken bezoeker mogelijk is , de indruk van vrij
wat weelde en van nog meer welvaart in het Gooiland wordt
gegeven.
Wij willen de Gooische dorpen zien, de Gooische heuvels
beklimmen, door de Gooische bosschen en over de Gooische
heiden zwerven. Wij willen het doen, in den tijd als de boek-
weit bloeit. Dat is van ouds de meest geschikte tijd gerekend
en dan is Gooiland op zijn schoonst. Vergeten wij niet, dat dan
ook de heide bloeit. Dan zijn ook de dagen nog lang en wij
moeten ons voorbereiden op kloeke marschen. Laat vrees voor
de zomerwarmte ons niet terughouden. J a , ’t kan warm zijn
tusschen de dennen en de akkermaalsbosschen, op de mulle
zandwegen en de uitgestrekte heidevelden! Maar men moet er
iets voor over hebben. En in de beukenwouden vinden wij
lommer en koelte, op de heuvels waait de frissche zeewind
ons tegen.
Reeds voor meer dan negenhonderd jaar wordt h e t G o o i l a n d
genoemd|f echter onder anderen naam. Tot het begin der 14de
eeuw is ’t alleen als N a a r d i n g e r l a n d bekend. Na dien tijd
gaat de oude naam allengs verloren en komt de nieuwe algemeen
in zwang. Graaf Wichman van Hameland komt in het jaar 968
als eigenaar van Naardingerland voor. Toen schonk hij deze zijne
bezitting aan de abdij van Elten, op voorwaarde. dat zijn dochter
abdis zou worden, ’t Geschiedde niet zonder tegenstand eener
andere dochter, die met den graaf van Cleve 7 0 . 0 g ehuwd w a s7, rnaar
de gift werd door keizer Otto I II bevestigd. Yeel later vinden wij
de Heeren van Aemstel, als leenmannen der- abdis, in ’t bezit
van een aantal goederen en regten in Naardingerland, en mannen
uit het Gooi volgden de banier van Heer Gijsbrecht, toen hij
in 1260 op den Soester Eng de bisschoppelijke krijgsknechten
overwon. ’t Kostte, naar net schijnt, den bisschop van Utrecht
niet veel moeite, de abdis Goedela in 1280 te bewegen, tegen
een zekere uitkeering het Gooiland aan graaf Floris van Holland
over te dragen, behoudens de regten van den Heer van Aemstel.
Bij de geheele onderwerping van Heer Gijsbrecht, in 1285, kwa-
men ook ■ deze aan den graaf. Alleen behield de abdis het
Maarschalksambt en de koptienden aan zieh. Sedert 1403, en
welligt reeds vroeger, werd het Maarschalksambt als een dienst-
mansleen, te verheergewaden met een paard en een vol harnas,
verheven door den Heer van Nijenrode. Later heeft o. a. de
dichterlijke drost van Muiden, dit leen, benevens de daaraan
verbonden koptienden, bezeten.