dorpje gemaakt tot een plaats, die meniga stad in omvang en
aanzien verre achter zieh laat, die den naam van „het schoonste
der Nederlandsche dorpen” niet ten onregte mag dragen en den
hoogen lof niet onwaardig i s , waarmede reizigers uit den vreemde,
a l sHa v a r d , de Ami c i s en Wo o d , van haar spraken. Ook als
middelpunt eener belangrijke industrie kan zij met eere genoemd
worden, en haar kanaal, dat haar met den I J s e l in verbinding
b ren g t, draagt niet weinig tot haar ontwikkeling b ij, vooral
sinds die waterweg niet meer den spotnaam van /,het waterlooze
kanaal” verdient.
Maar bovenal toch dankt Apeldoorn zijn’ bloei aan de vor-
stelijke lustplaats in haar nabijheid. Dat trekt de meeste bezoe-
kers. ’t Verblijf van het hof is voor honderden een bron van
welvaart. Aan de prinsen van Or a n j e , aan de koningen van
N e d e r l a n d , niet het minst aan Z. M. koning Wi l l em I I I ,
heeft het bloeijende dorp de grootste verpligting. Ook koning
L o d e w i j k ’s naam wordt er in dankoare herinnering gehouden,
om het fonds ter onderstenning van verarmde ingezetenen door
werkverschaffing, waartoe hij een kapitaal van 100,000 guldens
sc.honk. Met de geschiedenis van h e t L o o hangt die van Apeldoorn
ten naauwste zamen, en wäre ’t niet dat het bezigtigen
van dat paleis met zijn park vrij wat meer tijd vereischt, dan
ons dezen avond overblijft, wij zouden ons eerste bezoek, om
velerlei redenen, daär hebben gebragt.
Thans kühnen wij de laatste uren van den dag aan het door-
wandelen van Apeldoorn zelf besteden. De talrijke dwarssfra-
ten — deels groote wegen, waardoor het dorp met min of meer
verwijderde gemeenten in verbinding is gebragt —- geven ons
gelegenheid genoeg, de uitgestrekfheid en de welvaart der plaats
optemerken en - ons te overtuigen dat de talrijke tuinen, het
overvloedig houtgewas, de ruime aanleg haar tot nog toe voor
steedschheid en stijfheid hebben bewaard. De Gr i f t , die haar
ten deele doorsnijdt en voorts längs het dorp in N. rigting voort-
stroomt, en het K a n a a l , dat geruimen tijd nagenoeg evenwij-
dig met dat riviertje lo o p t, verschaffen ons het verkwikkend
gezigt van frisch en helder water, dat wij, Nederlanders, nooit
lang kunnen missen, zonder dat er voor ons O ’ Ogevoel ook aan het
schoonste landschap iets ontbreekt. Of wenschen wij, als nageregt
, nog een liefelijk oord te leeren kennen, na het trotsche en
heerlijke dat wij heden reeds zagen, — een wandeling naar de
buurschap Uc h e len, waar de Grift ontspringt, waar de räderen
van een aantal watermolens plassen in het driftig zieh voort-
spoedend beekje, waar vriendelijk geboomte het pad overscha-
d uw t, waar prächtige vergezigten zieh openen, zal ons niet on-
voldaan laten en ons doen zien, hoe rijk aan natuurschoon Apeldoorn
ook aan deze zij de mag worden genoemd.
De nieuwe morgen vindt ons op weg naar het Loo. De vlag,
die gisteren boven het paleis uitwoei en zoo vrolijk haar kleuren
vertoonde bij het donker groen van het bosch en het helder
blaauw van den hemel, ontplooit heden haar banen niet. Ons is
dit het teeken, dat Z. M. is afgereisd en de toegang tot slot
en park weer vergund is. Aan het einde van de statige beuken-
laan ligt het uitgestrekte kasteel, dat met twee ver vooruitsprin-
gende vleugels een ruim voorplein insluit, terwijl in gelijke lijn
met het zware ijzeren hek aan beide zijden zijgebouwen zieh aan-
sluiteu, door eeuwenheugende eiken beschaduwd. Vooral door
zijn grootte maakt het paleis indruk. Bouwkundige sieraden zijn
er spaarzaam aangebragt en het verblindend wit van het pleis-
te r, waarmede het is bedekt, doet het oog niet aangenaam aan.
Het steekt wat scherp bij het groen van de talrijke zonneblinden
af, en de rijke, schitterende kleuren van het prächtige bloembed
op het voorplein verhoogen het bonte en vermoeijende van het
geheel. Sinds prins Wi l l em I I I dit vorstelijke jagtslot stichtte,
is de voorzijde nagenoeg onveranderd gebleven, maar op het plein,
waar thans de bloemenschat prijkt, klaterden de waterstralen der
Do l f i j n e n - f o n t e i n , die er het eenige versiersel van uitmaakte.
IY. 82